Ingebruikname
en kinderen mogen geen toegang hebben tot
de oplader.
4 INGEBRUIKNAME
OPMERKING Voor ingebruikname:
■
altijd een visuele controle uitvoeren. Met los-
zittende, beschadigde of versleten bedrijfs-
en/of bevestingsonderdelen mag de motor
niet worden gebruikt.
■
Vul de motor beslist met motorolie.
4.1
De algehele motorconditie controleren
1. Controleer de motor op:
■
Aanwijzingen voor olie- of benzinelekk-
ages op de buiten- en onderkant van de
motor.
■
Overmatig vuil of vreemde voorwerpen
■
Zichtbare beschadigingen
■
Stevige bevestiging van alle bouten en
moeren
■
Stevige bevestiging en aanwezigheid van
afschermingen en afdekkingen
■
Beschadiging en vervuiling van het lucht-
filter
■
Brandstofpeil
■
Motoroliepeil
2. Verhelp vastgestelde gebreken voor inge-
bruikname.
4.2
Vullen met gebruiksvloeistoffen
WAARSCHUWING! Brand- en explosie-
gevaar. Benzine en olie zijn zeer gemakkelijk
ontvlambaar. Een brand kan dodelijk letsel tot ge-
volg hebben.
■
Vul de motor uitsluitend in de vrije buitenlucht
met benzine en olie, uit de buurt van open
vuur of warmtebronnen.
■
Vervang de tank of tankdop onmiddellijk wan-
neer deze beschadigd is/zijn.
■
Tankdop altijd stevig sluiten.
■
Wanneer er benzine is uitgelopen:
■
De motor niet starten.
■
Startpogingen voorkomen.
■
Reinig de grasmaaimachine en de motor.
■
Gemorste brandstof kan op kunststofon-
derdelen tot beschadigingen leiden: Veeg
de brandstof meteen weg. De garantie
dekt geen schade, die is veroorzaakt
457869_b
door op de kunststofonderdelen gemors-
te brandstof.
4.2.1
Oliepeil controleren (02)
LET OP! Gevaar voor beschadiging van de
motor. Laag oliepeil kan motorschade veroorza-
ken.
■
Controleer regelmatig het oliepeil.
■
Vul olie bij wanneer het oliepeil laag is.
1. Stop de motor en laat deze afkoelen.
Opmerking: De motor moet horizontaal
staan.
2. Verwijder vreemde voorwerpen rond de olie-
vulopening.
3. Haal de peilstok (02/1) uit de olievulopening
(02/2) en veeg hem af.
4. Plaats de peilstok (02/1) in de olievulopening
(02/2), vergrendel hem en verwijder hem
weer.
5. Controleer of het oliepeil tussen de markerin-
gen MIN (02/3) en MAX (02/4) ligt.
6. Wanneer het oliepeil in de buurt van of onder
de markering MIN (02/3) ligt: Vullen met olie.
7. Peilstok plaatsen en vergrendelen.
8. Veeg eventueel gemorste olie weg.
4.2.2
Motorolie bijvullen (03)
Aanbevelingen voor oliegebruik
Motorolie vervult een doorslaggevende rol bij de
prestaties en de levensduur van de motor.
■
Gebruik detergerende motorolie die voldoet
aan de eisen volgens API-serviceklassen SF
of hoger (resp. gelijkwaardig).
■
Controleer het API-service-etiket op de olie-
verpakking om zeker te zijn dat hierop de let-
ters SF of letters voor een hogere klasse
(resp. gelijkwaardig) vermeld staan.
■
SAE 10W-30 wordt aanbevolen voor alge-
meen gebruik. Het aanbevolen bereik voor
omgevingstemperatuur bij deze motor be-
draagt 0 °C tot 40 °C.
■
Het gebruik van multigrade-oliën kan bij hoge
temperaturen leiden tot een hoger verbruik.
Controleer daarom vaker het oliepeil.
■
Meng geen olie van verschillende soorten en
eigenschappen.
41