4. Als er vuil achterblijft, laat het meetgedeelte van de sensor dan in een verdunde zuurvloeistof
weken, zoals < 5% HCl voor de maximale duur van 5 minuten.
5. Spoel de sensor af met water en stop deze vervolgens gedurende 2 tot 3 minuten terug in de
zeepoplossing.
6. De sensor met zuiver water spoelen.
Opmerking: Sensoren met antimoonelektroden voor Haftoepassingen kunnen extra gereinigd moeten worden.
Neem contact op met de technische ondersteuning.
De sensor moet na onderhoudsprocedures altijd worden gekalibreerd.
5.3 Voorbereiden voor opslag
Voor kortetermijnopslag (in het geval dat de sensor langer dan een uur buiten bedrijf is) dient de
beschermkap te worden gevuld met een pH 4-buffer (aanbevolen) of kraanwater en daarna moet de
kap weer terug op de sensor worden geplaatst. Houd de proceselektrode vochtig om een langzame
respons te voorkomen wanneer de sensor weer in bedrijf gaat.
Bij langer durende opslag moet de procedure voor kortetermijnopslag, afhankelijk van de
omgevingscondities, om de 2 tot 4 weken worden herhaald. Raadpleeg voor temperatuurlimieten
voor opslag.
Hoofdstuk 6 Foutenopsporing
6.1 Intermitterende gegevens
Tijdens de kalibratie worden geen gegevens naar de gegevenslog gestuurd. De gegevenslog kan
daarom gedeeltes hebben waarin de gegevens intermitterend zijn.
6.2 Test de pH-sensor
Voorwaarden: Twee pH-buffers en een multimeter.
Voltooi eerst de onderhoudsprocedures in als een kalibratie mislukt.
1. Leg de sensor in een pH 7-bufferoplossing en wacht totdat de temperatuur van de sensor en de
buffer gelijk is aan de omgevingstemperatuur.
2. Koppel de rode en witte draden los van de module.
3. Meet de weerstand tussen de rode en witte draden om de werking van het temperatuurelement te
verifiëren.
• PT1000-temperatuurelement—De weerstand moet 1090-1105 Ω zijn bij ongeveer 25 °C
(77 °F).
• PT100-temperatuurelement—De weerstand moet ongeveer 109 Ω zijn bij ongeveer 25 °C
(77 °F).
4. Sluit de draden opnieuw aan de module aan als het temperatuurelement goed is.
5. Selecteer het pictogram van het hoofdmenu en selecteer vervolgens Apparaten. Een lijst met
alle beschikbare apparaten verschijnt.
6. Selecteer het apparaat en selecteer het Apparaatmenu > Diagnose/test.
7. Selecteer Sensorsignalen. Voor een standaard pH-elektrode moet de waarde tussen –50 en
+50 mV liggen.
8. Spoel de sensor af met water en leg deze in een bufferoplossing met pH 4 of pH 10. Wacht todat
de temperatuur van de sensor en de buffer gelijk is aan de omgevingstemperatuur.
9. Vergelijk de mV-waarde in de pH 4- of pH 10-buffer met de meetwaarde van de pH 7-buffer. Voor
een standaard pH-elektrode moet de aflezing ca. 160 mV verschillen. Als het verschil kleiner is
dan 160 mV, neem dan contact op met de technische ondersteuning.
142 Nederlands