Modus Voeding
Voorwaarden
In de modus Voeding worden de laadkabels rechtstreeks aangesloten op de accukabels
of de startkabelaansluitingen van het voertuig. Dit zorgt er tijdens het uitvoeren van repa-
raties met uitgebouwde accu voor dat de voeding van de boordelektronica gewaarborgd
is. Aangezien uitsluitend de accukabels van het voertuig op het laadapparaat zijn aange-
sloten, is de functie Accuspanningsherkenning niet beschikbaar.
Netvoedingsmo-
dus
Gevaar van een verkeerde voertuigspecifieke spanningsinstelling.
Kan ernstige schade aan de boordelektronica van het voertuig veroorzaken.
► Zorg ervoor dat u, vóór het aansluiten van het laadapparaat op de accukabels van het
1
4
-
240
OPMERKING!
voertuig, de juiste spanning instelt.
Sluit de netstekker van het laadapparaat aan.
2
3
Sluit de laadkabels op de volgende wijze aan op de accukabels van het voertuig.
Dankzij de spanningsvrije laadkabels ontstaan er bij het aansluiten geen vonken, ook
niet wanneer het laadapparaat al op het elektriciteitsnet is aangesloten.
Verbind de rode laadkabel met de pluskabel (+) van de accu van het voertuig.
-
Verbind de zwarte laadkabel met de minkabel (-) van de accu van het voertuig.
-
Er wordt een veiligheidswaarschuwing weergegeven waarin u wordt gevraagd of de
laadkabels correct zijn aangesloten.
5
Selecteer met behulp van de toets Up / Down (Omhoog / Om-
laag) de modus Voeding.
Stel met behulp van de toets Menu de spanning van het
boordnet van het voertuig in (6 V / 12 V / 24 V).
Bevestig de veiligheidswaarschuwing met behulp van de
toets Stop / Start. De externe voeding van de boordelektroni-
ca van het voertuig wordt gestart.