5. Bij het wegleiden van het snoer uit de buurt van de anastomotische verbinding, mag er een
losse hechting rond het snoer geplaatst worden om ervoor te zorgen dat het de richting van de
gekoppelde FLOW COUPLER ringen niet beïnvloedt. De optimale snoerpositie is op één lijn
met het sonde-uiteinde (zie figuur 18). Buig het sondesnoer niet in een scherpe hoek. (zie figuur
19) Zie figuur 20 voor een voorbeeld van een goede sondesnoerhoek. Positioneer het sondesnoer
voorzichtig om voldoende snoerlengte in de wond te behouden, waardoor er een speling
gecreëerd wordt en de anastomose niet onder spanning komt te staan.
6. Als u eenmaal tevreden bent met de snoerplaatsing, gebruikt u een rijghechting op het sondesnoer
aan de wondmarge (5 - 0 or gelijkaardig). Bevestig de hechtkoker aan de huid (hechting,
plakband of nietje). Zorg voor voldoende speling van het snoer.
7. Na de controle van de sondewerking en de snoerplaatsing maakt u de incisie dicht met behulp
van standaardtechnieken. Bedek een blootliggend sondesnoer met een medisch verband.
8. Naargelang de behoefte kan de bloedstroom maximaal 7 dagen opgespoord worden. De sonde
is niet bedoeld om permanent geïmplanteerd te worden en moet 3 tot 14 dagen na de operatie
verwijderd worden.
9. Wanneer de monitor niet wordt gebruikt om de stroom te detecteren, mag het externe snoer
losgekoppeld worden van de sonde door de sondeconnectoren uit elkaar te trekken.
OPMERKING: De ischemie of reperfusiesnelheid kan het initiële Doppler-signaal vertragen of
beïnvloeden.
OPMERKING: Als er postoperatief geen bloedstroom gedetecteerd wordt met de monitor, vertrouw
dan op klinische indicaties voor de patiëntstatus.
OPMERKING: Het Doppler-signaal kan variëren tijdens de monitorperiode.
10. Om de sonde te verwijderen, maakt u allereerst de hechtkoker en het snoer los van de huid
(verwijder de hechting, de plakband of het nietje). Haal de sonde eruit door zacht aan het snoer
te trekken terwijl u extern tegendruk uitoefent op de plaats van de incisie, totdat de sonde
verwijderd is. Inspecteer om er zeker van te zijn dat het sonde-uiteinde intact is. Als de sonde niet
volledig is, is chirurgische verwijdering noodzakelijk.
Toestellen: Anastomotisch instrument, instrument voor vaatmeting, COUPLER forceps en
sterilisatieschaal.
SPECIALE INSTRUCTIES
WAARSCHUWINGEN
• Het anastomotisch instrument, het instrument voor vaatmeting, de COUPLER forceps en de
sterilisatieschaal worden niet-steriel geleverd en moeten vóór gebruik worden gesteriliseerd
• Het anastomotisch instrument, het instrument voor vaatmeting, de COUPLER forceps en de
sterilisatieschaal dienen vóór gebruik zorgvuldig te worden gecontroleerd. Instrumenten die beschadigd zijn
en/of dienen te worden hersteld, mogen niet worden gebruikt.
RECYCLAGEBEPERKINGEN
Geen bijzondere beperkingen
INSTRUCTIES
Aandachtspunt:
Spoel alle instrumenten na gebruik af met water.
Voorbereiding
1. Was na elk gebruik de instrumenten met een neutraal (pH 7 - 10) wasmiddel om bloed en
voor reiniging:
weefselresten te verwijderen. Schrob elk instrument af met een zachte borstel. Schenk vooral
aandacht aan gebieden waar weefselresten zich kunnen ophopen.
LET OP: Wanneer een reinigingsmiddel met een pH van meer dan 10 gebruikt wordt,
wordt de geanodiseerde laag van het anastomotisch instrument en van de sterilisatieschaal
verwijderd.
2. Gebruik geen ruwe materialen die het oppervlak van de instrumenten kunnen krassen of
aantasten.
3. Spoel de instrumenten grondig af met stromend water. Voer een fijne straal door de opening
in de knop van het anastomotisch instrument en druk tijdens het spoelen op de vrijgave-knop
Reiniging:
zodat het volledige oppervlak van het instrument wordt gereinigd.
Automatisch
Reinig op een temperatuur van 45 - 55 ºC, met een neutraal (pH 7 - 10) reinigingsmiddel
gedurende minimaal 10 minuten met behulp van een automatische wasmachine.
Reiniging:
Plaats de instrumenten in een ultrasone reiniger met een neutrale (pH 7 - 10) reinigingsoplossing
Handmatig
en reinig gedurende 15 minuten ultrasoon. Spoel het anastomotisch instrument opnieuw
grondig af, en voer een fijne straal water door de opening in het uiteinde van de knop van het
anastomotisch instrument.
Ontsmetting:
(Optioneel) Ontsmet het instrument thermisch op een temperatuur van 90 - 95 ºC gedurende
minimaal 5 minuten met behulp van een automatische wasmachine.
Drogen:
Controleer na de reiniging met handmatige of automatische reinigingsmethoden dat de
instrumenten volledig droog zijn. Blijf niet langer dan 30 minuten op 100 ºC.
Onderhoud,
• Zorg ervoor dat alle zichtbare bevuiling is verwijderd teneinde de kwaliteit van het instrument
inspectie en
te behouden.
testen:
• Smeer vóór de sterilisatie het gereinigde anastomotische instrument (inclusief de knop) in met
een in water oplosbaar smeermiddel. Als het anastomotisch instrument niet wordt gereinigd en
gesmeerd, kan dit leiden tot faling van het instrument.
Verpakking:
Verpak de instrumenten met behulp van de geschikte methode voor de gekozen sterilisatiecyclus.
46