De eenheid is uitgerust met een lekdetectiesysteem voor koelmiddelfen volgens bijlage LL van IEC 60335-2-40:2018,
waarvan de plaatsing is geverifieerd volgens bijlage MM van IEC 60335-2-40:2018.
In het geval dat het lekdetectiesysteem van de koelmiddel een lek detecteert, gaat de eenheid over tot:
• het uitschakelen van de compressoren;
• het instellen van de inlaat- en uitlaatventilatie (indien aanwezig) in constante stroomregeling op een vaste waarde.
Het uitschakelen van de ventilatoren met behulp van tijdslots wordt uitgeschakeld. Dit om te voorkomen dat de
luchtstroom onder "Qmin" komt (zie hieronder);
• het activeren van een relais in het elektrische paneel om eventuele externe zonekleppen te openen;
• het besturen van de kleppen (indien geïnstalleerd op de eenheid) voor een volledige aanzuiging van externe
lucht en een volledige afvoer van de uitlaatlucht;
Als externe zonekleppen aanwezig zijn, moeten deze worden aangesloten op het in het laatste punt
aangegeven relais, zodat ze kunnen worden geopend in het geval van lekkage van koelmiddel.
Zonekleppen die zijn geïnstalleerd in ruimten die zijn opgenomen in de berekening van de minimale
installatieruimte, moeten na de installatie altijd elektrisch worden gevoed, met uitzondering van
onderhoudswerkzaamheden, om de veiligheid van de installatie te waarborgen.
De regelaar houdt bovenstaande acties nog 5 minuten actief nadat het door het lekdetectiesysteem gemeten
koelmiddelniveau weer onder de interventiedrempel is gekomen. De brand- en rooksystemen van de faciliteit kunnen
voorrang hebben op deze functie.
Als de lekdetector een lek detecteert, zullen de bovenstaande handelingen worden uitgevoerd, zelfs
als de eenheid wordt uitgeschakeld door de regelaar, het BMS of de digitale ingang.
Naast het bovenstaande is er een relais in het elektrische paneel van de eenheid dat is aangesloten
op de lekdetector. Dit relais kan worden gebruikt om het alarm van de lekdetector te bewaken, zelfs
als de besturingsprintplaat van de eenheid uitvalt.
Het minimale luchtdebiet (Qmin) dat door het apparaat in de geconditioneerde omgeving wordt verwerkt, uitgedrukt
in m
⁄h, is in overeenstemming met de waarden die in de volgende tabel worden weergegeven:
3
Voor eenheden zonder naverwarming met heet gas
Eenheid
UATYA25
7
UATYA30
10
UATYA40
12
UATYA50
15
UATYA60
18
UATYA70
18
UATYA80
23
UATYA90
24
UATYA100
28
UATYA110
30
UATYA120
36
UATYA140
19
UATYA150
19
UATYA160
23
UATYA180
25
UATYA190
25
In het geval dat de door de drukverschiltransducer van de eenheid gemeten luchtstroom onder de
bovenstaande waarden valt, wordt het alarm voor de luchtstroom van de drukverschiltransducer op de
gebruikersinterface van de eenheid weergegeven en wordt het apparaat uitgeschakeld.
De luchttoevoer- en luchtafvoerkanalen moeten rechtstreeks op de geklimatiseerde ruimte worden aangesloten.
Open ruimtes, zoals verlaagde plafonds, mogen niet worden gebruikt als luchtafvoerkanalen.
Wij behouden ons het recht voor zonder voorgaande kennisgeving wijzigingen aan het ontwerp aan te brengen
UATYA
4P645202-1
m
c
[kg]
m
-
1368
-
1954
-
2345
-
2932
-
3518
-
3518
-
4495
-
4691
-
5472
-
5863
-
7036
19
3713
19
3713
23
4495
25
4886
25
4886
Voor eenheden met naverwarming met heet gas
Q
min
/h
3
8,3
11,3
13,7
17
21
21
26,9
28
32,3
34,7
41,2
23,1
23,1
27,9
25
25
m
c
[kg]
m
-
1613
-
2208
-
2680
-
3326
-
4095
-
4095
-
5255
-
5479
-
6315
-
6783
-
8059
23,1
4515
23,1
4515
27,9
5453
25
4886
25
4886
Vertaling van originele instructies
Packaged Rooftop
Q
min
/h
3
173