Informatie van het voorbeeld
Na een korte inschrijving verdeelde de Deutsche
Reichsbahn in 1943 ontwikkelopdrachten voor
een van de laatste en voor die tijd reeds utopische
projecten: een zeer zware snelle goederentreinloco-
motief voor het lange-afstandsbedrijf in moeilijke
gebieden. Het gepresenteerde ontwerp van Borsig
voorzag in een gelede locomotief type Mallet met
4 cilinders. Met een vermogen van bijna 3.000 pk en
een aslast van minder dan 20 t zou ze ook op een
eenvoudige bovenbouw in beide richtingen 80 km/h
bereikt hebben en een trein van 1.700 t nog over
een helling van 8 ‰ met 20 km/h kunnen trekken,
zelfs in bogen met 360 m straal. De ingenieurs van
Borsig konden deze theoretische vermogensgegevens
echter niet meer bewijzen, want een functioneel
prototype werd nooit geproduceerd.
Eind 1943 zouden voor de eerste reuzenlocomotief
tenminste het rijwerk, het frame en de ketel opge-
bouwd zijn (zie Märklin-catalogus 1988/89, blz. 12/13),
maar de grote tender ontbrak nog volledig. Stellig
moest de opbouw van zo'n prototype bij de lopende
productie achterblijven. Op dat moment werden in
Duitsland praktisch alleen de zware locs van de
serie BR 42 en vooral de wendbare machines van de
serie BR 52 nog in aanzienlijke aantallen gebouwd.
Bovendien waren juist bij Borsig in Berlijn intussen
de oorlogsschades zo groot, dat een geregelde
productie niet meer mogelijk was – in 1944 werden
nog precies 2 Borsig-locs geproduceerd. De lopende
opdrachten werden tenslotte voor het grootste deel
naar Henschel in Kassel verplaatst, evenals veel nog
bruikbare machines en materialen.
Daardoor ontstonden er voor het project van de
grote Mallet-locomotief weer nieuwe mogelijkheden.
In plaats van de bedoelde grootvolumetender had
de grote behoefte aan water voor de vier cilinders
ook met de bij Henschel reeds aanwezige conden-
stender 3'2'T16 afgedekt kunnen worden. Het con-
denseringsprocédé had voorts juist bij deze overge-
dimensioneerde locomotief een synthese van groot
vermogen en relatieve economie mogelijk gemaakt.
Tot de ombouw van de „53-er" tot een condens-
locomotief kwam het echter niet, ook vergelijkbare
constructieveranderingen van het geheime project
zijn niet bewaard. Vermoedelijk werden het verdere
werk en de ideeën uiteindelijk gestopt, toen na de
complete levering van de eerste serie van de 52-er
condenslocs geen 5-assige tenders meer vrij waren
en de volgende locomotieven alleen nog met de
voor de Borsig-loc te kleine tenders 2'2'T13,5 uitge-
rust mochten worden.
5