II.3 STARTEN, WERKING EN STOPZETTEN VAN DE MOTORPOMPGROEP
II.3.1 DE MOTORPOMPGROEP STARTEN (AFBEELDINGEN F-G-H-I-J)
- Controleer het olie- en benzinepeil (en het kerosinepeil voor groep ST3.60HK).
- Verwijder de vuldop 4 van de pomp en vul het pomphuis met water.
- Schroef de vuldop 4 van de pomp weer op het pomphuis.
- Zet het benzinekraantje 31 op stand "ON" (open).
- Voor groep ST3.60HK: zet het kerosinekraantje 42 op stand "ON" (open) en trek aan de hen-
del van het benzinekraantje 31 (uitsluitend bij starten met een koude motor).
- Zet de chokehendel 30 op stand "CLOSE" (dicht).
- Trek de gashendel 43 vanaf het laagste toerental voor 1/3 deel uit in de richting van het hoog-
ste toerental van de motor.
- Zet de schakelaar 29 van de motor op stand "ON".
- Trek zachtjes aan de starthendel 32 totdat u weerstand voelt en geef vervolgens een korte ruk.
OPMERKING: laat de starthendel niet abrupt, maar geleidelijk terugkomen, om beschadiging van de starter te voorkomen.
- De motorpompgroep slaat aan en transporteert water.
II.3.2 WERKING VAN DE MOTORPOMPGROEP (AFBEELDINGEN K-L)
- Zet naarmate de temperatuur van de motor toeneemt, trapsgewijs de chokehendel 30 terug naar stand "OPEN".
- Zet, zodra de motor een regelmatig toerental heeft bereikt (3 min.), de gashendel 43 op de stand die overeenkomt met de
gewenste motorsnelheid.
- De motorpompgroep transporteert water afhankelijk van de snelheid van de motor, de hoogte van de waterspiegel en de
kwaliteit van het water.
OPMERKING M.B.T. DE GROEPEN TR2.36H, TR3.60H, XT2.42H, XT3.78H: OLIEALARMSYSTEEM
Deze groepen zijn voorzien van een alarmsysteem om schade aan de motor ten gevolge van onvoldoende olie in het onderste
carter te voorkomen. Voordat de olie in het onderste carter beneden de veiligheidsgrens komt, schakelt het oliealarmsysteem
de motor automatisch uit [de motorschakelaar blijft staan op stand On (open)].
II.3.3 DE MOTORPOMPGROEP UITSCHAKELEN (AFBEELDINGEN M-N-O)
- Zet de gashendel 43 op het laagste toerental.
- Zet het aan/uitschakelaar 29 van de motor op stand "OFF".
- Zet het benzinekraantje op stand "OFF" (dicht).
- Voor groep ST3.60HK: zet het kerosinekraantje 42 op stand "OFF" (dicht).
- Tap het water uit de pomp als u de pomp de rest van de dag niet meer gebruikt,
door de aftapplug(gen) (XT2.42H, XT3.78H) 3 los te draaien. Draai de plug(gen) 3
weer vast als al het water uit het pomphuis is weggelopen.
Zet in geval van een noodstop de aan-/uitschakelaar 43 op "OFF".
VERRICHT ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN ALTIJD MET EEN UITGESCHAKELDE MOTOR EN
III.1 DAGELIJKSE INSPECTIE
- Controleer het oliepeil van de motor en vul indien nodig olie bij.
- Controleer het luchtfilter en reinig of vervang het indien nodig.
- Controleer het brandstoffilter, reinig of vervang het indien nodig (groepen ST2.36H en ST3.60H).
- Reinig de zuigkorf, controleer de staat van de leidingen en ga na of ze niet dichtgeslibd zijn.
III.2 PERIODIEKE INSPECTIE
Voor een lange levensduur van uw motorpompgroep dient deze regelmatig onderhouden en afgesteld te wor-
den. Volg het onderhoudsschema voor deze werkzaamheden.
OPMERKING
Gebruik alleen oorspronkelijke onderdelen of gelijkwaardige onderdelen (neem contact op met onze vertegenwoordigers).
Gebruik van reserveonderdelen van mindere kwaliteit kan beschadiging van de motor tot gevolg hebben.
LOSGEDRAAIDE BOUGIE.
Start de motor nooit als er geen water in de pomp aanwezig is. Wa-
ter is nodig om de pomp te smeren en te laten aanzuigen. Door de
pomp zonder water te laten draaien, raken de pakkingen snel de-
fect en wordt de pomp onbruikbaar
OPMERKING: gebruik de choke niet bij een warme mo-
tor of een hoge omgevingstemperatuur.
Controle tijdens de werking:
- Zijn er trillingen of abnormale geluiden?
- Knettert de motor of draait hij onregelmatig?
- Welke kleur heeft het uitlaatgas? ( is het zwart of te wit?)
Als u één van bovenstaande punten bemerkt, zet dan de motor uit en raadpleeg de
leverancier bij u in de buurt.
III - ALGEMEEN ONDERHOUD
Stel de motor nooit in bedrijf voordat u de volgende
punten gecontroleerd heeft.
LET OP: Zet vóór elke onderhoudshandeling de
motor uit. Als de motor in bedrijf moet zijn, verge-
wis u er dan van dat de werkruimte goed geventi-
leerd is. De uitlaatgassen bevatten kooldioxide, een
giftig gas. Blootstelling hieraan kan bewustzijns-
verlies tot gevolg hebben en dodelijk zijn.
39
Controleer alvorens de motorpompgroep te
starten, of alle hiervoor beschreven instructies
zorgvuldig zijn opgevolgd.
De leidingen moeten over de gehele lengte
zichtbaar zijn en zo aangebracht worden dat
ze niet beschadigd kunnen raken door hitte of
schokken, platgedrukt of beklemd kunnen ra-
ken, of uitgerekt of verdraaid worden.
Als de pomp is voorzien van een persklep,
sluit deze dan geleidelijk.
Laat geen voertuigen over de leiding rijden,
om waterslag te voorkomen.
ZET de motorpompgroep UIT als deze
niet binnen 3 minuten water aanzuigt en
controleer of de zuigleiding goed gemon-
teerd en vastgedraaid is, niet geblok-
keerd of bekneld is geraakt en of de
pomp met water is gevuld. Start de pomp
opnieuw zodra de storing is verholpen.
N N L L
03/2001