•
voor ieder gebruik controleren of de uitrusting (bijv. behuizing, aansluitkabel, laadkoppeling) onbeschadigd
is,
•
indien nodig laten repareren of vervangen, zodat de functie-eigenschap behouden blijft.
Zorg ervoor dat:
•
veiligheidsaanduidingen, bijv. gele gekleurde markeringen,
•
waarschuwingsborden en
•
veiligheidslampen permanent goed zichtbaar blijven en hun effectiviteit behouden.
•
Gebruik voor het bedrijf van het laadsysteem geen verlengkabels, kabelhaspels, meervoudige
stopcontacten en reisadapters.
•
Breng geen voorwerpen in de laadkoppeling van het laadsysteem.
•
Bescherm de stopcontacten en steekverbindingen tegen vocht en water of andere vloeistoffen.
•
Dompel het laadsysteem of de laadkoppeling nooit in water of andere vloeistoffen.
•
Koppel de laadkoppeling niet van voertuig los tijdens het opladen.
Heidelberg kan uitsluitend verantwoordelijkheid nemen voor de leveringstoestand van het laadsysteem en voor alle
door bevoegd personeel van Heidelberg verrichte werkzaamheden.
1.3 Opmerkingen voor personen met pacemaker (PM) of geïmplanteerde defibrillator (ICD - Implantable
Cardioverter Defibrillator)
Laadsystemen van de firma Heidelberg die reglementair geëxploiteerd worden, voldoen aan de Europese richtlijn
inzake de elektromagnetische compatibiliteit ten aanzien van de storingsemissie. Als personen met een pacemaker
of defibrillator werkzaamheden in het reglementaire normale bedrijf willen uitvoeren aan laadsystemen en de
bijbehorende inrichtingen, kan Heidelberg geen uitspraak doen ten aanzien van de geschiktheid van dergelijke
medische hulpmiddelen. Heidelberg is niet in staat de desbetreffende pacemakers of defibrillators te beoordelen
met betrekking tot hun gevoeligheid voor elektromagnetische stralingen. Dit kan alleen de fabrikant van de
pacemaker of defibrillator doen. Heidelberg adviseert daarom betrokken personen pas aan onze laadsystemen te
laten werken na overleg met de fabrikant van de pacemaker of defibrillator en met de bevoegde verzekeraar.
Waarborg in ieder geval vooraf dat er nooit gezondheids- of veiligheidsrisico's bestaan.
Opmerking
Personen met een pacemaker of defibrillator mogen niet aan laadsystemen en de bijbehorende inrichtingen, bijv.
voor onderhoud of het verhelpen van storingen, werken of zich daar ophouden.
1.4 Werken aan het laadsysteem zonder gevaren
Voordat de laadkoppeling in het voertuig gestoken wordt
•
De aansluitkabel van het laadsysteem moet volledig afgewikkeld zijn.
•
Controleer of de behuizing van het laadsysteem, de aansluitkabel, de laadkoppeling en de aansluitingen
onbeschadigd zijn.
•
Raak de steekverbinding van het laadsysteem uitsluitend aan de laadkoppeling aan en niet aan de
laadkabel.
•
Let erop dat er geen struikelpunten aanwezig zijn door bijv. de laadkabel.
Tijdens het laden
•
Houd onbevoegde personen bij het laadsysteem vandaan.
•
Als het laadsysteem aangesloten is, mag u het voertuig niet met een hogedrukreiniger reinigen of wassen,
omdat de steekverbinding niet bestand is tegen water onder druk.
Bij storingen of uitval van het laadsysteem
•
Koppel het laadsysteem van de voedingsspanning los door het uitschakelen van de bijbehorende zekering
in het gebouw. Bevestig een bord met de naam van de persoon die de zekering weer mag inschakelen.
•
Breng onmiddellijk een elektricien op de hoogte.
Elektrische inrichtingen
•
Houd de behuizing van het laadsysteem altijd gesloten.
1.5 Installatie en controles
Aanwijzingen voor de keuze van de beveiligingen voor basis- en foutbescherming met betrekking tot directe en
indirecte aanraking
•
Leidingbeveiliging
De beveiliging van het laadsysteem moet plaatsvinden in overeenstemming met de betreffende nationale
voorschriften. De beveiliging is afhankelijk van bijvoorbeeld de vereiste uitschakeltijd, inwendige
netweerstand, geleiderdoorsnede, kabellengte en het ingestelde vermogen van het laadsysteem. De
kortsluitingsbeveiliging van de kabel moet een karakteristiek bezitten die een 8-10-voudige Inom toelaat en
mag een maximale nominale stroom van 16 A afhankelijk van het ingestelde vermogen van het
laadsysteem niet overschrijden.
•
Aardlekschakelaar
Nationale voorschriften kunnen, ter bescherming van personen, het voorschakelen van een RCD met een
I
van 30 mA AC voorschrijven. Kies deze RCD conform de nationale voorschriften. Neem hiervoor ook de
∆N
opmerkingen in de paragraaf DC-lekstroomherkenning in acht.
•
DC-lekstroomherkenning
Het laadsysteem beschikt over een 6 mA DC-lekstroomherkenning. Bij een lekstroom van 6 mA DC of
hoger wordt het laadsysteem uitgeschakeld. Aanwijzingen hierover vindt u in het hoofdstuk Diagnose.
•
Opmerkingen over eerste controles na installatie en herhalingscontroles
Nationale voorschriften kunnen vóór de inbedrijfname en met regelmatige tussenpozen controles van het
laadsysteem voorschrijven. Voer deze controles uit overeenkomstig de toepasselijke voorschriften. Hierna
ontvangt u aanwijzingen over hoe deze controles uitgevoerd kunnen worden.
•
Controle beschermingsgeleider
Meet na de installatie en vóór het eerste inschakelen de continuïteit van de beschermingsgeleider. Verbind
hiervoor de laadkoppeling met een testadapter voor voertuigsimulatie volgens EN 61581-1. Meet de
weerstand van de beschermingsgeleider tussen de beschermingsgeleideraansluiting van de adapter en het
aansluitpunt van de beschermingsgeleider in de installatie van het gebouw. De waarde van de
beschermingsgeleider mag bij een totale lengte van de kabel (aansluitkabel van het laadsysteem en
voertuiglaadkabel) tot 5 m de waarde van 300 mΩ niet overschrijden. Bij langere kabels moeten
verhogingen conform de toepasselijke nationale voorschriften worden opgeteld. De weerstand mag in ieder
geval de waarde van 1 Ω niet overschrijden.
•
Isolatiecontrole
Omdat het laadsysteem over netscheidingsrelais beschikt, zijn twee isolatiemetingen vereist. Het
laadsysteem moet hiertoe van de netvoeding losgekoppeld zijn. Schakel daarom voorafgaand aan de
meting de netspanning op de installatieautomaat in de huisinstallatie uit.
o
1. Meting primaire zijde van het laadsysteem.
Meet aan de primaire zijde van het laadsysteem de isolatieweerstand op het aansluitpunt van de
voedingskabel van het laadsysteem in de huisaansluiting. De waarde mag 1 MΩ niet
onderschrijden. Opmerking: De Wallbox is voorzien van een overspanningsbeveiligingsinrichting.
Hier mag in het kader van de meting rekening mee worden gehouden.
o
2. Meting secundaire zijde van het laadsysteem.
Verbind hiervoor de laadkoppeling met een testadapter voor voertuigsimulatie volgens EN 61581-1.
Voer de isolatiemeting uit door middel van de meetaansluitingen op de testadapter. De waarde mag
1 MΩ niet onderschrijden. Als alternatief kan ook de verschilstroommethode in combinatie met de
meting van de beschermingsgeleiderstroom worden uitgevoerd. De waarde van 3,5 mA mag in
beide gevallen niet worden overschreden. Verbind voor deze metingen de laadkoppeling met een
testadapter voor voertuigsimulatie volgens EN 61581-1. De metingen moeten in toestand C van de
adapter worden uitgevoerd. De verschilstroommeting moet worden uitgevoerd op het aansluitpunt
van de voedingskabel van het laadsysteem in de huisaansluiting.
•
Controle van de uitschakelvoorwaarde in geval van kortsluiting (Z
Verbind voor deze metingen de laadkoppeling met een testadapter voor voertuigsimulatie volgens EN
61581-1. De metingen moeten in toestand C van de adapter worden uitgevoerd. Voer de metingen uit op
meetaansluitingen van de testadapter. De waarden overeenkomstig de gekozen installatieautomaat moeten
in acht genomen worden.
•
Controle van de uitschakelvoorwaarde in geval van een fout (Z
Verbind voor deze metingen de laadkoppeling met een testadapter voor voertuigsimulatie volgens EN
61581-1. De metingen moeten in toestand C van de adapter worden uitgevoerd. Voer de metingen uit op
meetaansluitingen van de testadapter met geschikte meetapparatuur. De waarden overeenkomstig de
gekozen installatieautomaat moeten in acht genomen worden.
•
Controle van de geïntegreerde DC-lekstroomherkenning
Verbind voor deze metingen de laadkoppeling met een testadapter voor voertuigsimulatie volgens EN
61581-1. De metingen moeten in toestand C van de adapter worden uitgevoerd. Voer de metingen uit op
meetaansluitingen van de testadapter met geschikte meetapparatuur. Het laadsysteem moet bij een
)
L-N
)
L-PE
18