1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen
Ingebruikname van een ongevulde batterij zie afzonderlijke voorschriften.
De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de jui-
ste verbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.
Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de
batterij en de lader beschadigd worden.
Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:
Staal
M 10
23 ± 1 Nm
Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat,
dan bijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.
De batterij opladen volgens punt 2.2
2. In gebruikname
Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt
DIN EN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».
2.1 Ontladen
Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.
Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in
stroomloze toestand gebeuren.
Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen van
meer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).
Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het
einde van de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en
mogen niet ontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batteri-
jen.
2.2 Laden
Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774
mogen worden gebruikt.
Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpelstroom toege-
staan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdragen aan
een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen toe-
gekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden
gebruikt.
In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet over-
schreden worden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het
raadzaam deze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden
de batterij deksel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten
gesloten blijven. Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte
polariteit (+ aan +, - aan -).
Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan
10° C is. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte
lading kan alleen met de juiste temperatuur plaatsvinden.
De lading is beëindigd als de elektrolyt dichtheid en het batterijvoltage gedurende
2 uur constant zijn.
Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving.
Deze batterijen worden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I
omgeving met mijngas of Ex II explosiegevaarlijke omgeving.
De batterijdeksel moet tijdens het laden en nagassen zover geopend worden dat
de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ontstaan door voldoende ventilatie zijn
brandbaarheid verliest.
De deksel mag niet worden gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de
lading.
2.3 Vereffeningslading
Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of
na onvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een nor-
male lading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale
capaciteit.
et op de temperatuur!
Oude batterijen dienen te worden verzameld en gescheiden van het normale huisvuil te worden gerecycled (EWC 160601).
De omgang met oude batterijen is beschreven in de EU-batterijen richtlijn (91/157/EEG) en zijn nationale overgangsregeling
(Nederland: Besluit beheer batterijen van januari 1995).
Neem contact op met uw leverancier om afspraken te maken over het verzamelen en recyclen van uw oude batterijen of neem contact op
met uw plaatselijke en geautoriseerd afvalverwerkingsbedrijf.
Technische wijzigingen voorbehouden.
30
2.4 Temperatuur
Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van
30° C. Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere tem-
peraturen reduceren de beschikbare capaciteit.
De absolute grenstemperatuur is 55° C en deze is niet als gebruikstemperatuur
toegestaan.
2.5 Elektrolyt
De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale tem-
peratuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij.
Hogere temperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit.
De temperatuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).
Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.
15° C
30° C
PzSL
1,30 kg/l
1,29 kg/l
3. Onderhoud
3.1 Dagelijks
De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand
worden gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2).
Het elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.
3.2 Wekelijks
Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteri-
stiek regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).
3.3 Maandelijks
Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader inge-
schakeld).
De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgescha-
keld).
Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van
vorige metingen.
3.4 Jaarlijks
De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3
en DIN EN 60 254-1.
De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω/
Volt nominale spanning.
Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.
4. Verzorging
De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen.
Vloeistof in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften
afvoeren. Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van
de beschadigde delen worden hersteld om de isolatie waarde volgens
DIN EN 50272-3 veilig te stellen en trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u
hiervoor uw servicedienst bellen.
5. Buiten gebruik stellen
Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledig
volgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte.
Om schade te voorkomen moet één van de volgende methoden worden gebruikt:
1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3
2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen
De levensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met
deze periode vermindert.
6. Storingen
Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste de
servicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren
van een storing.
Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen
van fouten.
45° C
1,275 kg/l