VEILIG OMGAAN MET BENZINE
(Vervolg van vorige pagina)
7. Haal apparaten die op benzine werken uit het voertuig of de
aanhangwagen en vul ze op de grond bij. Indien dit niet mogelijk
is, vul ze dan met behulp van een draagbare brandstoftank in
plaats van uit een benzinepomp.
8. Start toestellen die met benzine worden aangedreven NIET in
afgesloten voertuigen of aanhangwagens.
9. Houd het mondstuk steeds in contact met de rand van de
brandstoftank of opening tot het bijvullen is voltooid. Gebruik
GEEN voorzieningen die het mondstuk vanzelf open houden.
10. Als u brandstof op uw kleding hebt gemorst, trek dan
onmiddellijk iets anders aan.
11. Vul de brandstoftank niet TE VEEL. Breng de dop weer aan en
draai deze stevig vast.
BEDIENING
1. Plaats uw handen of voeten NIET bij of onder onderdelen die
ronddraaien. Blijf uit de buurt van het afvoergedeelte als de motor
loopt.
2. STOP de motor als u opritten, wandelpaden of wegen met grind
oversteekt en overal waar wegslingerende voorwerpen een gevaar
zouden kunnen vormen.
3. Maai uitsluitend bij daglicht of bij goed kunstlicht.
4. Gebruik het toestel NIET onder invloed van alcohol of drugs.
5. Nadat u een vreemd voorwerp hebt geraakt of als de maaier
abnormaal sterkt trilt, moet u de motor STOPPEN en de
bougiekabel ontkoppelen en beveiligen. Inspecteer de maaier op
eventuele schade en repareer deze voordat u de maaier weer start.
6. Maai NIET in de buurt van steile dalingen, grachten of wallen.
De gebruiker kan dan zijn houvast of evenwicht verliezen.
7. WEES OP UW HOEDE voor gaten of andere verborgen
gevaren. Obstakels kunnen door hoog gras aan het zicht worden
onttrokken. Blijf uit de buurt van sloten, grachten, bruggetjes,
schuttingen en uitstekende voorwerpen.
8. Maai NIET als het gras nat is. Kijk altijd goed waar uw voeten
staan. Houd de hendel stevig vast en loop rustig; ren nooit.
Uitglijden zou letsel kunnen veroorzaken.
9. Blijf ALTIJD achter de hendel als de motor draait.
10. Verlaat de machine NIET als de motor loopt. STOP HET
MAAIBLAD en STOP DE MOTOR voordat u om een of andere
reden de maaier verlaat.
11. Vóór het schoonmaken, repareren of inspecteren, dient u
altijd te zorgen dat bepaalde motor- en maaibladonderdelen en
alle bewegende delen STILSTAAN. Maak de bougiekabel los
en bevestig deze op een veilige afstand van het contact om te
voorkomen dat de motor per ongeluk start.
12. STOP de motor en wacht totdat het maaiblad helemaal is
GESTOPT voordat u de grasopvangzak en/of gras verwijdert.
13. Gebruik de maaier ALLEEN als de volledige grasopvangzak, het
achterscherm en andere veiligheidsvoorzieningen zijn aangebracht
en goed werken. Richt de grasafvoer NIET op personen, auto's die
voorbij rijden, vensters of deuren.
14. VERMIJD de afvoer van materiaal tegen een wand of obstakel.
Het materiaal kan terugkaatsen naar de gebruiker.
15. Verlaag uw snelheid voordat u een bocht neemt.
Veiligheid van de gebruiker
BEDIENING
(Vervolg van vorige kolom)
16. Let op het verkeer als u in de buurt van een weg werkt of een
weg moet oversteken.
17. Laat de motor NIET lopen in afgesloten ruimten.
Motoruitlaatgassen bevatten koolmonoxide, een dodelijk gif.
18. Gebruik enkel hulpstukken die door de fabrikant zijn
goedgekeurd. Zie de instructies van de fabrikant voor correct
gebruik en montage van accessoires.
ONDERHOUD EN OPSLAG
1. Berg de maaier of de brandstof NIET op in een ruimte waar
gassen met een open vlam, vonk of waakvlam in contact kunnen
komen, zoals in de buurt van een boiler, oven, wasdroger of ander
gastoestel. Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een
gesloten ruimte opbergt. Bewaar de brandstofbus buiten het bereik
van kinderen in een goed geventileerde, vrije ruimte.
2. Houd de maaier en motor uit de buurt van gras, bladeren of
overtollig vet om brandgevaar en oververhitting van de motor te
verminderen.
3. Bij het aftappen van de brandstoftank dient u de brandstof
buiten en uit de buurt van een open vlam in een goedgekeurde
opvangbak af te tappen.
4. Zorg dat alle bouten, vooral de bouten van het maaiblad,
moeren en schroeven goed vastzitten. Controleer of alle
splitpennen correct zijn aangebracht.
5. Zorg altijd voor voldoende ventilatie als de motor loopt.
Motoruitlaatgassen bevatten koolmonoxide, een dodelijk gif.
6. Onderhoud en aanpassingen van de motor mogen enkel
uitgevoerd worden als de motor uitgeschakeld is. Maak de
bougiekabel los en bevestig deze op een veilige afstand van het
contact om te voorkomen dat de motor per ongeluk start.
7. Wijzig de toerentalregelaar van de motor NIET en gebruik de
maaier ook niet bij een TE HOOG toerental.
8. Controleer de grasopvangzak regelmatig op slijtage of
beschadiging om het weggeslingeren van voorwerpen en
blootstelling aan bewegende delen te voorkomen. Vervang de
grasopvangzak als de naden loszitten of scheuren zichtbaar zijn.
Vervang de schuif of zakadapter als deze gebroken of gescheurd
is.
9. Maaibladen zijn scherp en kunnen snijwonden veroorzaken.
Wikkel een doek etc. rondom de bladen of draag stevige leren
handschoenen en wees VOORZICHTIG als u eraan werkt.
10. Test NIET op vonken door de bougie naast de bougieopening
te houden; bougie kan gas doen ontsteken dat uit de motor
ontsnapt.
11. Laat de machine tenminste één keer per jaar door een
erkende dealer onderhouden en laat de dealer alle nieuwe
veiligheidsvoorzieningen monteren.
12. Gebruik uitsluitend originele vervangende onderdelen om
ervoor te zorgen dat de originele normen nageleefd worden.
5