3. Uit gegevens blijkt dat gebruikers vanaf de leeftijd van 60 jaar
betrokken zijn bij een groot percentage van ongevallen met
maaiers die letsel tot gevolg hebben. Gebruikers in die leef-
tijdcategorie moeten beoordelen of zij in staat zijn de maaier
veilig genoeg te gebruiken om zichzelf en anderen te behoe-
den voor ernstig letsel.
4. Ga extra voorzichtig om met brandstof. Brandstof is ont-
brandbaar en de dampen zijn ontplofbaar. Gebruik uitsluitend
een goedgekeurde brandstoftank. U mag de brandstofdop
NIET verwijderen en GEEN brandstof bijvullen wanneer de
motor loopt. U mag uitsluitend in de buitenlucht brandstof
bijvullen met uitgeschakelde en afgekoelde motor. Veeg
gemorste brandstof af van de machine. NIET roken.
5. Oefen het bedienen van de machine met
UITGESCHAKELDE maaibladen om de bedieningselemen-
ten te leren kennen en uw bekwaamheid om de machine te
besturen verder te ontwikkelen.
6. Controleer het te maaien gebied en verwijder alle voorwer-
pen zoals speelgoed, draden, stenen, takken en andere
voorwerpen die verwondingen zouden kunnen veroorzaken
wanneer ze door het maaiblad worden weggeslingerd of het
maaien zouden kunnen hinderen.
7. Houd personen en huisdieren weg uit het maaigebied. Als
iemand binnen het maaigebied komt, moet u de maaibladen
onmiddellijk UITSCHAKELEN, de motor AFZETTEN en de
machine STOPPEN.
8. Controleer regelmatig of schermen, deflectoren, schakelaars,
bedieningselementen voor het maaiblad en andere veilig-
heidsvoorzieningen goed werken en zijn aangebracht.
9. Zorg dat alle veiligheidsstickers duidelijk leesbaar zijn.
Vervang ze indien ze beschadigd zijn.
10. Bescherm uzelf tijdens het maaien en draag een veiligheids-
bril, een stofmasker, een lange broek en stevige schoenen.
11. Zorg dat u weet hoe u de maaibladen en de motor snel kunt
UITSCHAKELEN zodat u voorbereid bent op mogelijke nood-
gevallen.
12. Wees extra voorzichtig wanneer u de machine op een aan-
hangwagen of vrachtwagen zet of ze eraf haalt.
13. Controleer grasopvangcomponenten frequent op tekenen
van slijtage of beschadiging en vervang ze indien nodig om
verwondingen te vermijden door weggeslingerde voorwerpen
die door zwakke en versleten plekken dringen.
Veilig omgaan met benzine
Om persoonlijk letsel of materiële schade te vermijden, moet u
uiterst voorzichtig omgaan met benzine. Benzine is uiterst ont-
vlambaar en de dampen ervan zijn explosief.
1. Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere ontstekings-
bronnen.
2. Gebruik uitsluitend een goedgekeurde brandstoftank.
3. U mag de brandstofdop NIET verwijderen of GEEN brandstof
bijvullen wanneer de motor loopt. Laat de motor afkoelen
vóór u benzine bijvult.
4. U mag binnen GEEN benzine bijvullen.
5. Berg de machine of de brandstofbus NIET op in een ruimte
met een open vlam, vonk of waakvlam, zoals in de buurt van
een boiler of ander toestel.
6. Vul brandstofbussen NIET binnen in een voertuig of op een
vrachtwagen of aanhangwagen met een plastic bodembekle-
ding. Plaats de bussen altijd op de grond en uit de buurt van
het voertuig voordat u ze vult.
7. Haal apparaten die op benzine werken uit het voertuig of
de aanhangwagen en vul ze op de grond bij. Indien dit niet
mogelijk is, vul ze dan met behulp van een draagbare brand-
stoftank in plaats van uit een benzinepomp.
8. Start toestellen die met benzine worden aangedreven NIET
in afgesloten voertuigen of aanhangwagens.
9. Houd het mondstuk steeds in contact met de rand van de
brandstoftank of opening tot het bijvullen is voltooid. Gebruik
GEEN voorzieningen die het mondstuk vanzelf open houden.
10. Als u brandstof op uw kleding hebt gemorst, trek dan onmid-
dellijk iets anders aan.
11. U mag de brandstoftank nooit te vol doen. Breng de dop
weer aan en draai deze stevig vast.
Gebruik
1. Stap op en af de machine vanaf de linker zijde. Blijf ook
steeds uit de buurt van de afvoeropening.
2. Start de motor vanaf de bestuurdersstoel, indien mogelijk.
Zorg dat de maaibladen UITGESCHAKELD zijn en dat de
parkeerrem aangetrokken is.
3. U mag de machine NIET verlaten terwijl de motor loopt.
SCHAKEL de motor UIT, STOP de maaibladen, ACTIVEER
de rem en verwijder de sleutel voordat u de bestuurdersstoel
om welke reden dan ook verlaat.
4. U mag de machine NIET bedienen tenzij u stevig zit terwijl de
voeten op de voetsteunen of pedalen rusten.
5. SCHAKEL DE MAAIBLADEN en de MOTOR UIT en contro-
leer of de maaibladen stil staan vóór het verwijderen van de
grasopvangzak of het verhelpen van een verstopping van de
maaier om het verlies van vingers of hand te voorkomen.
6. Maaibladen moeten UITGESCHAKELD zijn behalve tijdens
het maaien van gras. Stel de maaibladen in op de hoogste
stand tijdens het maaien over ruwe grond.
7. Houd handen en voeten uit de buurt van ronddraaiende
maaibladen onder het maaidek. Plaats uw voet NIET op de
grond terwijl de MAAIBLADEN nog INGESCHAKELD zijn of
de machine in beweging is.
8. Gebruik de machine NIET zonder dat de complete grasop-
vangzak of beschermingen zijn aangebracht en functioneren.
Richt de grasafvoer NIET op personen, auto's die voorbij
rijden, vensters of deuren.
9. Verlaag uw snelheid voordat u een bocht neemt.
10. Let op het verkeer als u in de buurt van een weg werkt of een
weg moet oversteken.
11. SCHAKEL de motor onmiddellijk UIT na het botsen op een
obstructie. Inspecteer de machine en herstel de schade voor-
dat u de werkzaamheden hervat.
12. Gebruik de machine alleen bij daglicht of met goede kunst-
matige verlichting.
13. Beweeg de joystick (indien aanwezig) LANGZAAM om
tijdens snelheid en richtingwijzigingen de controle te behou-
den.
14. Wees VOORZICHTIG tijdens het trekken van ladingen. Neem
alleen ladingen mee die u goed onder controlere hebt en
bevestig deze aan de trekplaat zoals gespecificeerd in de
instructies voor hulpstukken.
15. Op hellingen kan het gewicht van de aanhanguitrusting ver-
lies van grip en van controle veroorzaken. Rijd traag en houd
rekening met extra stopafstand bij gebruik van aanhanguit-
rusting.
16. Laat de motor NIET lopen in afgesloten ruimten.
Motoruitlaatgassen bevatten koolmonoxide, een dodelijk gif.
17. VERMIJD de afvoer van materiaal tegen een wand of obsta-
kel. Het materiaal kan terugkaatsen naar de gebruiker.
18. Gebruik enkel hulpstukken die door de fabrikant zijn goedge-
keurd. Zie de instructies van de fabrikant voor correct gebruik
en montage van accessoires.
11
nl