4.
Bevestig de reservoirringen (uit de tweede verzenddoos) afhankelijk van het
gebruikte soort reservoir aan de bovenste (6) of onderste (7) containerhouder
(afb. Vloeistofbewakingseenheid (wagen met weegschaal) [} 332]).
5.
Leid het netsnoer door de daarvoor bestemde uitsparingen en sluit deze aan op
de pomp (2) (afb. Aansluiting weegschaal en pomp [} 333]) en een geaard
stopcontact.
6.
Sluit de weegschaal aan op de pomp door de stekker van de zakweegschaal te
verbinden met de stekker van de reservoirweegschaal (4) (afb. Aansluiting
weegschaal en pomp [} 333]) (4) (Afb. 5-4, pagina 19) en bevestig de verbon-
den kabels met behulp van de kabelclips onder de onderste pompsteun. Ver-
bind de tweede stekker van de zakweegschaal met de aansluiting aan de ach-
terkant van de pomp (5) (afb. Aansluiting weegschaal en pomp [} 333]).
GEVAAR!
Weegfouten
Let erop dat er tijdens het opstarten van het systeem geen onderdelen in aanraking
komen met de weegschaal. Anders kunnen er onnauwkeurige deficitwaarden op-
treden.
GEVAAR!
Vloeistofverlies (deficit)
Houd de vloeistofhoeveelheid die in de patiënte achterblijft in de gaten. Het deficit
is de totale hoeveelheid vloeistof die in de patiënte achterblijft of die niet aan iets
anders kan worden toegeschreven. Er moet rekening worden gehouden met de
meettolerantie van het systeem (zie hoofdstuk Technische gegevens [} 362]). De
arts is verantwoordelijk voor het beoordelen van de vloeistofhoeveelheid die in de
patiënte achterblijft.
Afb. 5–4 Aansluiting weegschaal en
pomp
(1)
(2) Netsnoer/aansluiting pomp
(3) Elektrische aansluiting, afgedekt
(4) Stekkerverbinding
(1)
(5) Stekker zakweegschaal, aanslui-
(6) Handwiel
(2)
(7) Schroef
(3)
(5)
(6)
(7)
(4)
Bediening van het systeem
Zakafstandshouder
zakweeg-
schaal met reservoirweegschaal
ting op pomp
333 / 378
nl