Instructie
meer informatie over de <kruipmodus> is in het hoofdstuk
6.7 Multifunctionele indicatie/display MIC 70 beschreven.
8.2
Voetruimte met pedalen
Rijpedaal
1
Rempedaal
2
Pedaal hellingsverstelling stuurwiel
3
Inchpedaal
4
Reservoir remvloeistof
5
8.2.1 Rijpedaal
LET OP
Bij het loslaten van het rijpedaal wordt de snelheid abrupt
vertraagd, anders dan op een personenauto
In de hogere versnelling is de remvertraging bij het losla-
ten van het rijpedaal beduidend minder dan in de lagere
versnelling.
In de transportmodus is de remvertraging bij het loslaten
van het rijpedaal beduidend minder dan in de werkmodus.
Wordt het rijpedaal ingetrapt dan wordt het motortoerental
hoger.
Het rijpedaal is geveerd. Als men het rijpedaal laat opko-
men wordt het motortoerental lager.
Wordt het rijpedaal losgelaten dan vertraagt resp. stopt de
hydrostatische aandrijving het voertuig.
8.2.2 Parkeerrem automatisch
Het waarschuwingslampje in de multifunctione-
le indicatie brandt bij een geactiveerde parkeer-
rem.
1 Is de motor uit of staat de rijrichtingsschakelaar bij een
draaiende motor op NEUTRAAL, dan is de parkeerrem
automatisch geactiveerd.
2 Wordt de rijrichtingsschakelaar bij een draaiende motor
bediend (VOORUIT of ACHTERUIT), dan wordt de par-
keerrem losgezet.
8.2.3 Rempedaal MIC 70
Het rempedaal activeert het voor- en achterwiel van het
remsysteem.
8.2.4 Inchpedaal
Het inchpedaal regelt de snelheid in WERKMODUS en
KRUIPMODUS.
Voor het verlagen van de rijsnelheid het inchpedaal intrap-
pen.
Instructie
Het inchpedaal kan bijkomend als rempedaal worden ge-
bruikt, hiervoor inchpedaal helemaal intrappen.
276
8.3
Rijden
8.3.1 Motor starten MIC 70
Hoofdschakelaar moet zijn ingeschakeld.
1. Op de bestuurdersplaats plaats nemen en veiligheids-
gordel omdoen.
2. Contactsleutel in het contactslot steken.
3. Rijrichtingskeuzeschakelaar aan de joystick op middel-
ste stand <neutraal/stop>.
4. Contact inschakelen (stand I).
Waarschuwingslampjes van laadcontrole en motorolie-
druk moeten branden.
5. Bij lage buitentemperatuur en koude motor: Met het
starten wachten tot de tekstindicatie <Wait to start, pre-
heating> uitgaat.
6. Motor starten (stand II) - max. 10 seconden.
Waarschuwingslampjes van laadcontrole en motorolie-
druk moeten uitgaan; indien niet, motor uitschakelen en
fout verhelpen.
7. Bij omgevingstemperaturen onder 0°C: Vooraleer met
het werk wordt begonnen, motor met laag motortoeren-
tal laten warmdraaien tot het gele waarschuwingslamp-
je <Hydraulische temperatuur te laag> uitgaat.
8. Start de motor niet, startprocedure herhalen.
8.3.2 Tempomaat
De tempomaat werkt alleen in de WERKMODUS en
KRUIPMODUS.
Schakelaar tempomaat
1
Tempomaat activeren
1. Gewenste werksnelheid met het rijpedaal selecteren.
2. Rijdt het voertuig met de gewenste snelheid, op SET op
de schakelaar tempomaat drukken. De tempomaat is
geactiveerd.
a Snelheid achteraf verhogen: SET + indrukken
b Snelheid achteraf verlagen: RES – indrukken
c De snelheid kan op korte termijn via het inchpedaal
worden gereduceerd. Wordt het inchpedaal losgela-
ten, rijdt het voertuig opnieuw met ingesteld motortoe-
rental.
Tempomaat deactiveren
3. Om te deactiveren, moet het rempedaal worden inge-
trapt of moet het inchpedaal worden doorgetrapt. Na de
deactivering van de tempomaat wordt door het indruk-
ken van RES (tijdens het rijden) de voordien opgesla-
gen snelheid opnieuw geactiveerd.
8.3.3 Rijrichting kiezen
Aan de joystick bevindt zich de rijrichtingskeuzeschake-
laar.
Instructie
Verlaat de bestuurder de bestuuurdersstoel terwijl de rij-
richtingskeuzeschakelaar op "vooruit" of "achteruit" staat,
schakelt de motor uit.
Nederlands