10. Lokaliseren van storingen
STORING
De elektropomp start niet.
De
hoofdschakelaar
is
ingeschakeld.
De elektropomp start maar
de thermische beveiliging
schakelt meteen in of de
smeltveiligheden
branden
door.
De elektropomp start maar
na korte tijd schakelt de
thermische beveiliging in of
branden
de
smeltveiligheden door.
De elektropomp start maar
na een min of meer lange
tijd schakelt de thermische
beveiliging in.
De elektropomp schakelt in
maar de prestaties zijn niet
voldoende.
De hoofdbeveiliging van de
installatie schakelt in.
De aardlekbeveiliging van
de installatie schakelt in.
Als de pomp uitgeschakeld
wordt draait de pomp in de
tegenovergestelde richting.
De pomp start te vaak.
De pomp trilt en heeft een
lawaaierige werking.
MOGELIJKE OORZAAK
Geen spanning voorhanden.
In de pomp ingebouwde thermische beveiliging
(indien aanwezig) ingeschakeld.
Thermisch
relais
of
motorbeveiliging
schakelkast ingeschakeld.
Smeltveiligheden van de pomp of de hulpcircuits
doorgebrand.
Beveiliging tegen drooglopen ingeschakeld.
Voedingskabel beschadigd.
Elektromotor in kortsluiting.
Thermische beveiliging of smeltveiligheden niet
geschikt voor stroom van de motor.
Overbelasting van de motor.
Fase van de netstroom uitgevallen.
Voedingsspanning niet binnen de grenzen van de
motor.
Schakelkast op een te warme plaats geïnstalleerd of
blootgesteld aan rechtstreeks zonlicht..
Vreemde voorwerpen in de pomp waardoor de
waaiers geblokkeerd worden.
Pomp levert een grotere opbrengst dan de op het
typeplaatje aangegeven grens.
Pomp overbelast omdat de pomp een dikke en
viskeuze vloeistof aanzuigt.
Lagers van de motor versleten.
Draairichting onjuist (driefase model).
Pomp zuigt niet aan omdat pomp niet volloopt.
Pomp zuigt niet aan vanwege gebrekkige dichtheid
van de aanzuigleiding of de bodemklep.
Lucht in de leidingen of pomp.
Hoogteverschil
tussen
pomp
drukverliezen op aanzuiging te hoog.
Leidingen of pomp verstopt.
Kleppen in gesloten of gedeeltelijk gesloten stand
geblokkeerd.
Kortsluiting.
Aardlekken.
Lekken uit de aanzuigleiding.
Lekken uit de bodem- of balkeerklep.
Lucht in de aanzuigleiding.
Lekken uit de bodem-/balkeerklep of in de
installatie.
Membraan van eventuele autoclaaf defect of niet
voorgevuld met lucht.
Pomp werkt in cavitatie.
Lagers van de motor versleten.
Vreemde voorwerpen in de pomp tussen de
waaiers en de diffusoren.
Informatie voor de gebruiker en de onderhoudsmonteur
MOGELIJKE OPLOSSINGEN
De voeding weer inschakelen.
Wachten totdat de motor van de pomp afgekoeld is.
in
de
De thermische beveiliging resetten.
De smeltveiligheden vervangen.
Het waterpeil in de tank of de druk in het waterleidingnet
controleren. Als alles in orde is de beveiliging en de
betreffende aansluitkabels controleren.
Controleren en de onderdelen eventueel vervangen.
De werkomstandigheden van de elektropomp controleren
en de beveiliging resetten.
De voeding controleren.
De werkomstandigheden van de elektropomp controleren.
De
schakelkast
beschermen.
De pomp demonteren en schoonmaken.
De afsluitklep na de pomp gedeeltelijk dichtdraaien totdat
de geleverde opbrengst binnen de vastgestelde grenzen
blijft.
Het daadwerkelijk benodigde vermogen op basis van de kenmerken
van de verpompte vloeistof controleren en de motor vervangen.
De lagers of de motor vervangen.
De draairichting controleren en indien nodig twee fase in
de motor of in de schakelkast verwisselen.
De aanzuigprocedure herhalen en controleren of er geen
lekken uit de mechanische asafdichting zijn.
De perfecte dichtheid van de aanzuigleiding en de
bodemklep controleren en controleren of er geen lekken
uit de mechanische asafdichting zijn.
De lucht laten ontsnappen.
De werkomstandigheden van de pomp controleren. Indien
en
water
of
nodig het hoogteverschil verkleinen en/of de diameter van
de aanzuigleiding vergroten.
Demonteren en schoonmaken.
Demonteren en schoonmaken en de klep indien nodig
vervangen.
De elektrische installatie controleren.
De isolatie van de onderdelen van de elektrische installatie
controleren.
Eventuele lekken vaststellen.
De onderdelen repareren of vervangen.
De lucht laten ontsnappen.
Controleren om de lekken vast te stellen.
De onderdelen repareren of vervangen.
De speciale aanwijzingen in de gebruiksaanwijzing van de
autoclaaf lezen.
De gewenste opbrengst verminderen door de afsluitklep na de
pomp gedeeltelijk dicht te draaien. Als het probleem voortduurt de
werkomstandigheden van de pomp controleren (hoogteverschillen,
drukverliezen, temperatuur van de vloeistof enz.).
De lagers of de motor vervangen.
De pomp demonteren en schoonmaken.
tegen
warmtebronnen en de zon
nl
57