MS-700.qxd
24/06/03
15:19
Page 161
Kabelboom
Wanneer er meer dan twee kabels van de remlichtschakelaar uitgaan, gebruik dan een
voltmeter om de twee benodigde kabels te identificeren. Eén van de twee originele kabels
aan de remlichtschakelaar moet een permanente plus (klem 30, 12 V) of een geschakelde
plus (klem 15) zijn. Op de tweede originele kabel moet bij ingedrukt rempedaal een
spanning van +12 Volt staan. Zo gauw de rem wordt losgelaten, mag op de kabel geen
spanning meer staan.
Mocht op de remlichtschakelaar een lagere spanning dan +12 V gemeten worden, dan is
het mogelijk dat uw voertuig met een digitaal remsysteem is uitgerust. In dat geval
moeten de bruine kabels als volgt worden aangesloten: De bruin-witte kabel moet op een
gezekerde, geschakelde plus (klem 15) worden aangesloten. De bruine kabel wordt
aangesloten op de originele kabel die naar de remlichten voert. Op deze kabel staat bij
ingedrukt rempedaal +12 V en bij niet-ingedrukt rempedaal 0 V. Deze kabels vindt u
mogelijk direct bij de achteruitrijlichten of in de kabelstreng die naar de achterzijde van
het voertuig loopt.
Gele en blauwe signaalkabel
(aansluiting van het snelheids- of het toerental-signaal) Er zijn twee verschillende
mogelijkheden om een referentiesignaal voor de cruise control af te leiden:
1. Snelheidssignaal
Het snelheidssignaal geeft de werkelijk gereden snelheid weer. Dit type signaal moet
steeds worden gebruikt bij voertuigen met automatische versnellingsbak, is echter ook
geschikt voor toepassing bij handmatig geschakelde voertuigen, mits daarbij tevens een
schakeling wordt geïnstalleerd die voorkomt dat het toerental te hoog oploopt
(zie pagina 161).
2. Motortoerental (UPM)
Het motortoerental-signaal geeft het motortoerental (UPM, omw/min) aan. De
voertuigsnelheid is hierbij zo lang afhankelijk van het motortoerental, als een bepaalde
versnelling ingeschakeld blijft. Het motortoerental-signaal kan als referentiesignaal worden
gebruikt bij handmatig geschakelde voertuigen. Ook hier moet echter een schakeling
worden geïnstalleerd die voorkomt dat de motor te veel toeren maakt (zie pagina 162).
161