Optie
Tubing life (levensduur
slang)
Clear Data (gegevens
verwijderen)
Restore Factory
Defaults
(fabrieksinstellingen
herstellen)
5.1.2 Hardware-instellingen configureren
1. Druk op MENU.
2. Selecteer Hardware Setup (hardware-instellingen).
3. Selecteer een optie.
Optie
Sampler
Configure Sensors
(sensoren
configureren)
AUX- en I/O-poort
Liquid Detect
(vloeistofsensor)
2
Kalibreer de vloeistofsensor alleen met hulp van de technische ondersteuning.
194 Nederlands
Beschrijving
Stelt een herinnering in wanneer de pompslang moet worden
vervangen Voer het aantal pompcycli in dat voor de herinnering
wordt gebruikt (10 tot 99.999).
Een gebeurtenis wordt vastgelegd in het gebeurtenislogboek
wanneer het totale aantal pompcycli groter is dan het
geselecteerde aantal pompcycli. Ook wordt een foutpictogram
weergegeven in de buurt van de instelling voor levensduur van
slangen in het scherm Diagnostics (diagnose)>Pump (pomp).
Nadat de pompslangen zijn vervangen, selecteert u Diagnostics
(diagnose)>Pump (pomp)>Reset Counters (tellers resetten) om de
telling van de pompcycli op 0 te zetten.
Wist de monstergeschiedenis en/of de geselecteerde logboeken.
Opties: Sample History (monstergeschiedenis), Data Log
(gegevenslogboek), Event Log (gebeurtenislogboek), Alarm Log
(alarmlogboek) en Diagnostics Log (diagnoselogboek).
Stelt alle instellingen terug naar de standaardwaarden uit de
fabriek. Wist de logboeken en monstergeschiedenis. Het display
toont het startscherm gedurende ongeveer 2 minuten terwijl de
instellingen worden teruggezet naar de standaardwaarden uit de
fabriek.
Beschrijving
Site ID (site-id)—Geeft de naam op voor de monsternamelocatie
(16 tekens). Rinses (spoelingen)—Het aantal keren dat de
inlaatslang moet worden gespoeld voordat elk monster wordt
genomen (0 tot 3). Sample Retries (herhaalde monsternames)—
Stelt in hoe vaak de monstername opnieuw wordt geprobeerd als een
monstername mislukt (0 tot 3).
Configureert de aangesloten sensoren. Raadpleeg
configureren
op pagina 195.
Type—Configureert de AUX I/O poort. Raadpleeg
configureren
op pagina 198.
Schakelt de vloeistofsensor in of uit. Kalibreert de vloeistofsensor
Enabled (ingeschakeld) (standaard)—Selecteer 'ingeschakeld' om
de vloeistofsensor te gebruiken en vloeistof in de slang te detecteren.
Dit is belangrijk deel van volumenauwkeurigheid en herhaalbaarheid.
Zorg dat 'ingeschakeld' wordt geselecteerd in toepassingen waar het
vloeistofpeil kan veranderen. Disabled (uitgeschakeld)—Selecteer
'uitgeschakeld' wanneer het monster wordt genomen uit een
drukleiding of wanneer de sampler onder de samplerbron staat, wat
kan resulteren in vastgehouden water.
De sensoren
De AUX I/O-poort
2
.