Installatietype D (U):
Horizontale droge opstelling
op voetstuk en bevestigingsplaat
Afb. 6
Permanente opstelling in een pompkelder. De pomp d.m.v. flen-
zen gemonteerd aan de zuig- en persleidingen.
4.1 Ondergedompelde opstelling met voetbocht-snel-
koppeling
Pompen die bestemd zijn voor een permanente opstelling, kun-
nen aan een voetbocht snelkoppeling worden gemonteerd.
Bovendien kunnen deze pompen geheel of gedeeltelijk in de te
verpompen vloeistof worden geplaatst.
1. Boor gaten voor de bovenste bevestigingsbeugel van de
geleidebuizen aan de binnenzijde van de put. Bevestig de
beugel met twee schroeven, maar draai deze nog niet vast.
2. Plaats het voetstuk van het voetbocht-snelkoppeling op de
bodem van de put. Bij een ongelijke putbodem dient het voet-
stuk uitgelijnd te worden. Gebruik een schietlood om het voet-
stuk juist te kunnen positioneren. Zet het vervolgens vast met
keilbouten.
3. Monteer de persleiding volgens de algemeen bekende proce-
dures, zonder de leiding te verdraaien of bloot te stellen aan
overmatige spanningen.
4. Steek de geleidebuis in de ringen van het voetstuk en bepaal
de lengte van de buis ten opzichte van de bovenste bevesti-
gingsbeugel.
5. Schroef de professioneel vastgezette geleidebuisklem los.
Bevestig de geleidebuis aan de geleidebuishouder. Maak de
geleidebuisklem vast aan de binnenzijde van de put.
6. Eventueel puin dient uit de put te worden verwijderd, voordat
u de pomp erin plaatst.
7. Monteer het geleidestuk aan de pomp.
8. Schuif de geleidehaak van de pomp tussen de geleiderails en
laat de pomp in de put zakken door middel van een geborgde
ketting die aan de hefbeugel van de pomp is vastgemaakt.
Wanneer de pomp het voetstuk met voetbocht-snelkoppeling
bereikt, koppelt de pomp zich vanzelf.
9. Hang het uiteinde van de ketting aan een speciale haak, die
bovenaan de put is bevestigd en zorg ervoor dat de ketting
niet in contact kan komen met het pomphuis.
10. Pas de lengte van de motorkabel aan door hem op te rollen en
te bevestigen aan een beugel boven in de put. Een kabel met
de juiste lengte kan niet worden beschadigd als de pomp in
bedrijf is. Zorg ervoor dat de kabel niet geknikt of afgekneld
kan worden.
11. Sluit de motorkabel aan op aanwezige beveiligingen.
Let op: laat het vrije uiteinde van de kabel niet in contact komen
met water, hierdoor kan vocht via de kabel de motor binnen drin-
gen.
4.2 Droge installatie
Bij een droge installatie is de pomp in een pompkelder opgesteld.
De pompmotor is gesloten en waterdicht, zodat beschadiging
door wateroverlast niet mogelijk is.
1. Boor bevestigingsgaten in de betonnen vloer.
2. Monteer de bevestigingsplaat en het voetstuk aan de pomp.
3. Zet de pomp vast met keilbouten.
4. Controleer of de pomp verticaal/horizontaal staat.
Om onderhoud en reparatiewerkzaamhedenuit te kunnen voeren,
moeten afsluiters gemonteerd worden, in zowel de zuig- als de
persleiding.
5. Monteer leidingwerk en appendages spanningsloos.
6. Pas de lengte van de motorkabel aan door hem op te rollen en
te bevestigen aan een beugel boven in de put. Een kabel met
de juiste lengte kan niet worden beschadigd als de pomp in
bedrijf is. Zorg ervoor dat de kabel niet geknikt of afgekneld
kan worden.
7. Sluit de motorkabel aan op aanwezige beveiligingen.
Opm.: Het verdient aanbeveling om in de zuigleiding, tussen
afsluiter en pomp, een eccentrisch verloop, met het vlakke
gedeelte naar boven, te plaatsen. Hiermee voorkom je het risico
van het aanzuigen van lucht en het verstoren van het proces, zie
afb. 7.
0,2 m
Eccentrisch verloop
Afb. 7
4.3 Ondergedompelde, transportabele opstelling
1. Monteer de ringstandaard aan de zuigzijde van de pomp.
2. Monteer een 90° bocht aan de perszijde van de pomp en mon-
teer hierop een slang of persleiding.
Wordt er een slang gebruikt, zorg er dan voor dat deze niet knikt
en dat de binnendiameter van de slang overeenkomt met de
doorlaat van de persaansluiting.
3. Laat de pomp in de vloeistof zakken m.b.v. een ketting gemon-
teerd aan de hijsbeugel. Het is aan te bevelen om de pomp op
een vlakke en stevige fundatie te plaatsen.
4. Hang het einde van de ketting op aan een degelijke haak aan
de bovenkant van de pompput en zorg ervoor dat de ketting
niet in contact kan komen met het pomphuis.
5. Pas de lengte van de motorkabel aan door hem op te rollen en
te bevestigen aan een beugel. Een kabel met de juiste lengte
kan niet worden beschadigd als de pomp in bedrijf is. Zorg
ervoor dat de kabel niet geknikt of afgekneld kan worden.
6. Sluit de motorkabel aan op aanwezige beveiligingen.
4.4 Niveauregelingen
Voor S1 en SV pompen is als toebehoren een afzonderlijke
Grundfos niveauregeling met niveauschakelaars beschikbaar:
•
type LC voor eenpomps-installaties en
•
type LCD voor tweepomps-installaties.
Afhankelijk van de toepassing kunnen verschillende niveaurege-
lingen worden gebruikt.
De niveauregeling LC is voorzien van 2 of 3 niveauschakelaars;
2 schakelaars voor het in- en uitschakelen van de pomp.
De derde niveauschakelaar (optie) is voor hoogwater alarm.
De niveauregeling LCD is voorzien van 3 of 4 niveauschakelaars;
een voor stop, twee voor het starten van beide pompen.
De vierde niveauschakelaar (optie) is voor hoogwater alarm.
87