• Richt bij het starten van de machine de geluiddemper en
dus de uitlaatgassen niet op brandbare materialen.
• Enkel bij daglicht of met goed kunstmatig licht en bij
goede zichtbaarheid reinigen.
• Verwijder personen, kinderen en dieren uit de werkzone.
De kinderen moeten onder toezicht van een andere
volwassene staan.
• Let vooral op oneffenheden in het terrein (hobbels, heu-
veltjes), hellingen (max. helling 20° - 36%), verborgen
gevaren en de aanwezigheid van eventuele obstakels die
het zicht kunnen beperken.
• Wees zeer voorzichtig in de buurt van kliffen, sloten of
dijken. De machine kan kantelen als een wiel over een
rand gaat of als de rand inzakt.
• Werk in de dwarsrichting van de helling en nooit in de
richting omhoog/omlaag, let goed op richtingsveran-
deringen, zorg dat u een goed steunpunt hebt en zorg
ervoor dat de wielen niet tegen obstakels stoten (stenen,
takken, wortels, etc. ) die de machine zijdelings kunnen
doen wegglijden of verlies van controle over de machine
kunnen veroorzaken.
• Richt de opening van het uitlaatglijvlak niet tegen de wind
in, of in de richting van personen, dieren, voertuigen,
woningen of iets dergelijks dat schade kan ondergaan
door de sneeuw of door de onder de sneeuw verborgen
voorwerpen. Laat niemand voor de machine stilstaan.
• Gebruik de sneeuwruimer nooit nabij omheiningen,
auto's, vensters, glazen hekken, enz. zonder de deflector
van het uitlaatglijvlak degelijk afgesteld te hebben.
• Indien de sneeuwruimer tegen vreemde voorwerpen
stoot of abnormale geluiden maakt, schakel dan de
motor uit, verwijder de sleutel, wacht tot de bewegende
delen stil staan en controleer aandachtig de machine om
na te gaan of er geen schade is. Trillingen wijzen over het
algemeen op een probleem. Herstel eventuele schade
alvorens de machine opnieuw te gebruiken.
Gedrag
• Houd handen en voeten op afstand van de roterende
organen. Blijf steeds op afstand van de opening van het
glijvlak van de sneeuw. Houd het glijvlak steeds schoon.
• Vooraleer van de machine weg te gaan, dient men na
te gaan of de groep van de toevoerschroef neergelaten
is (model met rupsbanden), alle commando's uit te
schakelen en de contactsleutel uit zijn zitting op de
machine te halen.
• Vooraleer herstellingen, reinigingen, inspecties, afstellin-
gen uit te voeren, moet men de motor uitschakelen, de
sleutel verwijderen en wachten tot de bewegende delen
stil staan (tenzij uitdrukkelijk anders aangegeven in de
instructies).
• Raak de delen van de motor die zich tijdens het gebruik
opwarmen, nooit aan. Risico op brandwonden.
• Gebruik de machine niet op gladde oppervlakte aan hoge
transportsnelheden. Let op wanneer u achteruit rijdt. Kijk
achteruit voor en na het achteruit rijden om u ervan te
verzekeren dat er geen hindernissen zijn.
• Schakel de toevoerschroef uit wanneer de machine
vervoerd of niet gebruikt wordt.
• Verzeker u er steeds van dat u een goed evenwicht hebt
en het handvat stevig vast hebt. Stap, loop nooit
In geval van breuk of ongevallen tijdens het
werk, stop de motor onmiddellijk en verplaats
de machine om verdere schade te voorkomen;
activeer bij ongevallen met persoonlijk letsel
of aan derden direct de voor de actuele
situatie meest geschikte EHBO-procedure
en neem contact op met een Zorginstelling
voor de noodzakelijke behandeling. Verwijder
voorzichtig alle vuil dat schade of letsel aan
mensen of dieren kan veroorzaken als het
onopgemerkt zou blijven.
Beperkingen voor het gebruik
• Gebruik de machine nooit met beschadigde, ontbre-
kende of verkeerd geplaatste afschermingen.
• Ontkoppel, deactiveer, verwijder of schend de aanwe-
zige veiligheidssystemen / microschakelaars niet.
• Wijzig de afstellingen van de motor niet, en overbelast
hem niet. Indien de motor aan een te hoog toerental
werkt, verhoogt het risico op persoonlijke letsels.
• Stel de machine niet bloot aan overmatige belasting en
gebruik geen kleine machine voor zwaar werk; het ge-
bruik van een geschikte machine vermindert risico's en
verbetert de kwaliteit van het werk.
1.4. ONDERHOUD, STALLING EN VERVOER
Regelmatig onderhoud en een correcte stalling garanderen
de veiligheid van de machine en het prestatieniveau.
• Gebruik de machine nooit met versleten of beschadigde
onderdelen. De defecte of beschadigde onderdelen
moeten vervangen en niet gerepareerd worden. Gebruik
uitsluitend originele reserveonderdelen: het gebruik van
niet originele en/of niet goed gemonteerde onderdelen
beïnvloedt de veiligheid van de machine, kan ongelukken
of persoonlijk letsel aanrichten en de fabrikant kan hier-
voor niet aansprakelijk gesteld worden.
• Om het risico op brand te verminderen, moet men
regelmatig controleren of er geen lekken van olie en/of
brandstof zijn.
• Let er bij het afstellen van de machine op dat uw vingers
niet bekneld raken tussen de draaiende bewegende ap-
paraten en vaste onderdelen van de machine.
• Bewaar de machine niet met brandstof in de tank op een
plaats waar brandstofdampen een vlam, vonk of sterke
warmtebron kunnen bereiken.
• Laat geen houders met restmateriaal in een gesloten
ruimte, om het risico op brand te voorkomen.
1.5. BESCHERMING VAN DE OMGEVING
• Volg nauwgezet de plaatselijke normen voor het verwer-
ken van de verpakking, versleten delen of eender welk
element met een sterke invloed op het milieu; deze afval
mag niet met de huisafval weggeworpen worden, maar
moet gescheiden worden en aan speciale verzamel-
centra toevertrouwd worden, die de recyclage van de
materialen zullen verzorgen.
• Volg nauwkeurig de lokale normen op voor de afdanking
van het afval.
• Bij het buiten bedrijf stellen van de machine, mag deze
NL - 2