Abiomed Automated Impella Controller Manual Del Usuario página 245

Ocultar thumbs Ver también para Automated Impella Controller:
Tabla de contenido

Publicidad

Idiomas disponibles
  • ES

Idiomas disponibles

  • ESPAÑOL, página 94
UITLAATGEBIED VAN IMPELLA 5.0- OF IMPELLA
LD-KATHETER OP OF DICHT BIJ AORTAKLEP
Als het uitlaatgebied van de Impella 5.0- of Impella LD-katheter zich op
of dicht bij de aortaklep bevindt, is de katheter mogelijk te diep in het
ventrikel geplaatst. Het volgende alarm verschijnt:
Outflow Impella geblokkeerd
In dit geval ziet de waarschuwing 'Outflow Impella geblokkeerd' eruit
zoals getoond in Afbeelding 29.
Uitlaatgebied van Impella 5.0-katheter op of dicht bij aortaklep
(vergelijkbaar voor Impella LD)
Wat u moet doen:
1.
Stel de positie van de Impella 5.0- of Impella LD-katheter vast
onder geleide van fluoroscopie of echocardiografie, indien
beschikbaar, en pas de positie van de katheter aan.
2.
Als er geen fluoroscopische of echocardiografische geleiding
beschikbaar is, verlaagt u het P-niveau naar P-2 en trekt u de
katheter voorzichtig 2 cm terug om te zien of dit het probleem
oplost.
IMPELLA GESTOPT
Als de Impella katheter plotseling is gestopt:
1.
Probeer de katheter opnieuw te starten op P-8.
2.
Lukt het niet om de katheter opnieuw te starten op P-8, probeer
het dan op P-2.
3.
Als de katheter niet opnieuw start of weer stopt, dient u 1 minuut
te wachten en het opnieuw te proberen.
4.
Als de Impella opnieuw start, dient u te weanen tot aan P-2 als de
patiënt dit verdraagt. In deze omstandigheden is de werking van
de katheter niet betrouwbaar en kan de Impella weer stoppen.
5.
Als de Impella niet opnieuw start, dient u de Impella zo snel
mogelijk uit het ventrikel te verwijderen om aorta-insufficiëntie te
voorkomen.
Automated Impella Controller
ZUIGING
Zuiging kan optreden als het bloedvolume dat beschikbaar is voor
de Impella katheter onvoldoende of begrensd is. Zuiging beperkt de
hoeveelheid ondersteuning die de Impella katheter de patiënt kan bieden
en leidt tot een afname van de arteriële druk en het hartminuutvolume.
Het kan bloedcellen beschadigen, wat hemolyse veroorzaakt. Het kan ook
een aanwijzing van rechtszijdig hartfalen zijn.
ZUIGING MET IMPELLA 2.5 OF IMPELLA CP
Als de Automated Impella Controller zuiging detecteert terwijl deze in
AUTO-modus werkt, verlaagt de controller automatisch de motorsnelheid
om de flowsnelheid te verlagen en op die manier de zuiging te verhelpen,
en toont het adviesalarm 'Flow Impella verlaagd'. Als de zuiging is
verholpen, verhoogt de controller de flowsnelheid naar de gewenste
waarde. Als bij de laagste motorsnelheid nog steeds zuiging wordt
gedetecteerd, toont de controller het alarm 'Zuiging'.
Volg de onderstaande stappen als het alarm Zuiging of Flow Impella
verlaagd optreedt tijdens ondersteuning met de Impella:
1.
Zorg dat de patiënt over een adequaat volume beschikt.
2.
Verlaag het P-niveau met een of twee niveaus.
3.
Controleer met beeldvorming of de Impella katheter correct
gepositioneerd is. Herpositioneer de katheter door deze iets
te draaien of deze iets in of uit het ventrikel te bewegen. Het
uitvoeren van één of beide handelingen kan helpen om meer
afstand te creëren tussen de inlaat van de katheter en de
intraventriculaire wand.
4.
Beoordeel de werking van het rechterventrikel door evaluatie van
invasieve hemodynamische metingen en/of echocardiografie.
5.
Zet het P-niveau terug naar de instelling van vóór het alarm.
Als bij het opstarten de flow of zuiging van Impella 2.5 of Impella
CP plotseling laag is:
a) Verwijder de katheter uit de patiënt en controleer of de ACT
250 of hoger is.
b) Inspecteer de inlaat- en uitlaatgebieden nauwkeurig en
verwijder eventuele trombus of andere vreemde materialen.
c) Vervang de katheter.
ZUIGING MET IMPELLA 5.0 OF IMPELLA LD-KATHETHER
Volg de onderstaande stappen als het alarm Zuiging optreedt tijdens
ondersteuning met de Impella 5.0- of Impella LD-katheter:
1.
Verlaag het P-niveau met een of twee niveaus om de gevolgen van
zuiging te verminderen.
2.
Beoordeel de vochtopname en vochtproductie van de patiënt om
na te gaan of de volumestatus adequaat is.
3.
Controleer met beeldvorming of de Impella katheter correct
gepositioneerd is. Herpositioneer de katheter door deze iets
te draaien of deze iets in of uit het ventrikel te bewegen. Het
uitvoeren van één of beide handelingen kan helpen om meer
afstand te creëren tussen de inlaat van de katheter en de
intraventriculaire wand.
4.
Controleer de werking van het rechterventrikel door de CVD of de
rechterhartfunctie te evalueren met echocardiografie. Als meting
van de CVD geen optie is, dient u de diastolische druk in de arteria
pulmonalis te controleren om de volumestatus van de patiënt te
beoordelen.
5.
Zet het P-niveau terug naar de instelling van vóór het alarm.
245

Hide quick links:

Publicidad

Tabla de contenido
loading

Tabla de contenido