12. Oefen geen overmatige kracht uit bij het inbrengen, bedienen of terugtrekken van
de endoscoop.
13. De patiënt dient tijdens het gebruik te allen tijde zorgvuldig te worden geobserveerd.
14. Bekijk altijd het rechtstreekse endoscopische beeld op het Ambu-weergaveapparaat
als u de endoscoop inbrengt of terughaalt, of wanneer u het buigstuk of de afzuiging
gebruikt. Als u dat niet doet, kunt u de patiënt verwonden.
15. Gebruik de endoscoop niet als de steriele barrière of de verpakking beschadigd is.
16. De distale tip van de endoscoop kan door opwarming van de led-lichtbron warm wor-
den. Vermijd langdurig contact tussen de distale tip en het slijmvlies, want langdurig
contact met het slijmvlies kan slijmvliesletsel veroorzaken.
17. Zorg altijd dat een buis die op de afzuigconnector is aangesloten, ook op een afzui-
gapparaat is aangesloten.
18. Wanneer u de endoscoop terughaalt, moet de distale tip zich in de neutrale, niet-ge-
bogen stand bevinden. Bedien de hendel niet, omdat hierdoor letsel bij de patiënt en/
of schade aan de endoscoop kan ontstaan.
19. De endoscoop mag niet worden opgevoerd of teruggetrokken en het buigstuk mag
niet worden bediend terwijl er endoscopische accessoires uit de distale tip van het
werkkanaal steken, omdat hierdoor letsel bij de patiënt kan ontstaan.
20. Zorg altijd dat het buigstuk recht is bij het inbrengen of terughalen van een
endoscopisch accessoire in het werkkanaal. Bedien de hendel niet en gebruik
nooit overmatige kracht, omdat hierdoor letsel bij de patiënt en/of schade aan de
endoscoop kan ontstaan.
21. Voer altijd een visuele controle uit aan de hand van de instructies in deze gebruiks-
aanwijzing voordat u de endoscoop in een afvalcontainer plaatst.
22. Elektronische apparatuur en het systeem kunnen de normale werking van elkaar beïn-
vloeden. Als het systeem naast of gestapeld op andere apparatuur wordt gebruikt,
dient u vóór gebruik te controleren of het systeem en de andere elektronische appa-
ratuur normaal functioneren. Het kan nodig zijn om maatregelen te nemen om deze
storingen of onderbrekingen te beperken, zoals het draaien of verplaatsen van de
apparatuur of het afschermen van de ruimte waarin de apparatuur wordt gebruikt.
23. De endoscoop bestaat uit de door Ambu geleverde onderdelen. Deze onderdelen
mogen uitsluitend worden vervangen door onderdelen die door Ambu zijn geautori-
seerd. Het niet opvolgen van deze instructie kan letsel bij de patiënt veroorzaken.
24. Controleer heel zorgvuldig of het beeld op het weergaveapparaat rechtstreeks of
opgenomen is en of de oriëntatie van het beeld naar verwachting is.
25. Om elektrische schokken te voorkomen mag het systeem uitsluitend op een netvoe-
ding met veiligheidsaarding worden aangesloten. Om het systeem van de netvoeding
los te koppelen, verwijdert u de stekker uit het stopcontact.
26. Controleer altijd de compatibiliteit met endotracheale buizen en dubbellumenbuizen.
27. Als er tijdens de endoscopische procedure een storing optreedt, stopt u de procedure
onmiddellijk en trekt u de endoscoop terug.
28. Breng de injectiespuit volledig in de ingang van het werkkanaal in voordat er vloeistof
wordt geïnstilleerd. Als u dat niet doet, kan er vloeistof uit de ingang van het werkka-
naal komen.
VOORZORGSMAATREGELEN
1.
Zorg dat er een geschikt back-upsysteem beschikbaar is dat meteen kan worden
gebruikt, zodat de ingreep kan worden voortgezet als er een storing optreedt.
2.
Zorg dat u het inbrengsnoer of de distale tip niet beschadigt als u scherpe voorwer-
pen, zoals naalden, gebruikt in combinatie met de endoscoop.
3.
Wees voorzichtig wanneer u de distale tip hanteert en zorg dat deze niet andere voor-
werpen raakt, omdat hierdoor schade aan de apparatuur kan ontstaan. Het lensopper-
vlak van de distale tip is kwetsbaar; er kan beeldvervorming optreden.
4.
Oefen geen overmatige druk uit op het buigstuk omdat hierdoor schade aan de appa-
ratuur kan ontstaan. Voorbeelden van verkeerde hantering van het buigstuk zijn:
– Handmatig draaien.
– Gebruik in een ETT of in andere gevallen waarbij weerstand voelbaar is.
– Inbrengen in een voorgevormde buis of tracheostomiebuis terwijl de buigrichting
niet is uitgelijnd met de kromming van de buis.
156