c. Zorg ervoor dat de drukbewakingslijn en de drukontlastingslijn van het systeem stevig aangesloten zijn.
d. Stop de pomp wanneer de warmtewisselaar op de juiste wijze gevuld is. Om er zeker van te zijn dat de
uitlaatfiltermedia helemaal ontlucht worden, wordt het aanbevolen om de warmtewisselaar uit de houder
te verwijderen. Draai de warmtewisselaar om en controleer of er lucht in zit. Tik voorzichtig tegen de
warmtewisselaar om resterende luchtbellen los te maken en laat die naar de uitlaatkamer stromen om
ze te verwijderen.
Gebruik geen klemmen of andere hulpmiddelen om luchtbellen in het apparaat los te tikken om
beschadiging van de afdichtingen en de behuizing te voorkomen.
e. Zet de cardioplegiepomp met een langzame (< 100 ml) flow aan en klem de uitlaatlijn een ogenblik dicht
om de drukontlastingsklep te activeren tot alle zichtbare lucht via de drukontlastingslijn uitgedreven is,
en stop daarna de pomp. Open de plugkraan om eventuele resterende lucht uit de warmtewisselaar te
verwijderen.
f.
Sluit de drukmeter stevig aan op de transducerbeschermer.
g. Nadat u het systeem gevuld heeft en gecontroleerd heeft of alle luchtbellen uit het systeem zijn
verdwenen, opent u de drukbewakingslijn naar de manometer door de plugkraan in de juiste stand te
zetten. Controleer of de bewakingslijn tot aan de plugkraan gevuld is met vloeistof. Als deze
bewakingslijn niet wordt gebruikt, draai de plugkraan op de drukbewakingslijn dan dicht.
4. Verwijder de slangklem van de uitstroomlijn van het systeem.
Let op: Als de klem niet van de uitlaatlijn wordt gehaald, kan er een druk van > 750 mmHg worden
opgebouwd waardoor de drukontlastingsklep wordt geactiveerd.
5. Vul de verleng-/toedieningslijn door de pompkop van het systeem langzaam naar voren te bewegen.
Controleer of de toedieningslijn stevig aangesloten is op de uitstroomlijn van het MYOtherm XP-systeem
met bioactieve Cortiva-oppervlaktelaag en controleer of er geen luchtbellen in deze aansluiting zitten.
Waarschuwing:
a. Dit systeem moet vóór toediening van cardioplegieoplossing aan de patiënt vrij zijn van luchtbellen.
b. De warmtewisselaar moet te allen tijde onder een schuine hoek van 10° staan, zoals die door de
standaardpositie van de MYOtherm XP-houder wordt geboden, om te voorkomen dat er lucht in de
toedieningslijn komt.
c. De verschillende onderdelen en aansluitingen van het systeem dienen tijdens het vullen en het gebruik
van het systeem op lekken te worden gecontroleerd. Lekkage van een aansluiting of onderdeel kan tot
luchtembolieën en/of verlies van oplossing leiden.
6. Controleer nadat het gehele systeem gevuld is en voordat het systeem in werking wordt gesteld of de pomp
afdoende geoccludeerd is en alle klemmen verwijderd zijn.
8.3. Werking van het systeem
1. Er moet 1 à 2 minuten vóór toediening van koud bloed/koude cardioplegieoplossing aan de patiënt worden
gestart met recirculeren van koud water (2 °C tot 4 °C) door de warmtewisselaar.
Waarschuwing: Als er koude agglutininen in het bloed van de patiënt gevonden zijn, moet het bloed op een
temperatuur worden gehouden die hoger is dan de temperatuur waarbij agglutinatie plaatsvond.
Waarschuwing: Bij gebruik met een membraanoxygenator moet de arteriële pomp ervoor zorgen dat de
flow door de oxygenator groter is dan de flow door het cardioplegiecircuit. Dit helpt voorkomen dat er lucht
in het perfusiecircuit komt.
2. Start toediening van bloed/cardioplegieoplossing aan de patiënt door alle klemmen van de toedieningslijn te
verwijderen, de systeempomp te starten en deze op de gewenste infusiesnelheid in te stellen.
3. Stop de systeempomp om de infusie van oplossing te staken nadat het gewenste volume toegediend is.
Opmerking: Na beëindiging van iedere toediening van cardioplegieoplossing moet er altijd een klem distaal
van de uitlaatkamer op de toedieningslijn worden geplaatst.
4. Wanneer de systeempomp uitgezet is, moet het recirculeren van koud water door de warmtewisselaar
worden gestaakt om te sterke afkoeling van de achtergebleven inhoud van de warmtewisselaar te
voorkomen.
5. Als er extra bloed/cardioplegieoplossing moet worden toegediend, herhaal dan stap 1 t/m 4.
Waarschuwing: Het niveau van de bloedvrije cardioplegieoplossing in de fles of zak moet te allen tijde
hoog genoeg zijn om te voorkomen dat er lucht in het systeem komt. Als er lucht in het systeem komt, kan
dat tot luchtembolieën bij de patiënt leiden.
6. Wanneer de zak (of fles) met de bloedvrije cardioplegieoplossing verwisseld moet worden voert u de
volgende stappen uit:
a. Zorg ervoor dat de toedieningspomp van het systeem niet draait.
b. Klem de lijn voor de bloedvrije cardioplegieoplossing af tussen de zak/fles en de pompkop.
c. Vervang de zak/fles door een volle zak/fles.
d. Verwijder de slangklem van de lijn voor de bloedvrije cardioplegieoplossing.
Gebruiksaanwijzing
Nederlands
63