5. Was de voorreiniger in water met een vloeibaar detergent.
Laat het dan goed aan de lucht drogen. Breng geen olie aan
op het voorfilter.
6. Monteer het droge voorfilter op het filter.
7. Plaats het filter op de inlaat. Druk het uiteinde van het filter in
de basis zoals getoond. Verzeker u ervan dat het filter goed
op de basis is gemonteerd.
8. Plaats de luchtfilterkap en bevestig deze.
Onderhoud van de zitmaaier
!
WAARSCHUWING
Voer GEEN aanpassingen, onderhoud, service of reparaties
uit als de motor draait. STOP de motor. STOP het maaiblad.
Activeer de parkeerrem. Haal de sleutel uit het contactslot.
Maak de bougiekabel los en houd deze uit de buurt van de
bougie. Motor en onderdelen zijn HEET. Voorkom ernstige
brandwonden, laat onderdelen afkoelen voor u aan de machine
werkt. De brandstofvuldop en de ontluchting daarvan moeten
dicht zijn om morsen van brandstof te voorkomen.
Controleer het maaiblad
1. Neem de WAARSCHUWING op deze pagina in acht.
2. Controleer het peil van de brandstof in de tank. Indien voor
meer dan 3/4 vol, verwijdert u de tank. Zie "De brandstoftank
verwijderen". Indien 3/4 of minder, gaat u verder met de vol-
gende stap.
3. Plaats de maaier met motor achter voorzichtig op de achter-
bumper.
GEVAAR
!
Verwijder de accu als de zitmaaier met motor achter langer dan
2 uur achtereen op de achterbumper blijft staan. Zie "Accu ver-
wijderen". Gebruik voor de zitmaaier met motor achter NOOIT
een maaiblad dat sporen van extreme slijtage of beschadiging
vertoont. Zie "Maaiblad vervangen" voor de juiste procedures v
or het inspecteren en onderhouden van de maaibladen.
4. Controleer het aanhaalmoment van de bevestigingsbouten
van het maaiblad (A, Afb. 24). Draai indien nodig vast tot 30
tot 40 ft. lbs.
5. Controleer of het mes scherp, versleten of beschadigd is. Zie
"Maaibladslijtagegrenzen".
6. Controleer of het maaiblad recht is. Zie "Maaiblad afstellen".
Maaibladrem
WAARSCHUWING
!
Voor de volgende procedure moeten de motor en de maaibla-
den in werking worden gezet. Wees uitermate voorzichtig. Ruim
in het werkgebied eerst alle losse onderdelen en gereedschap
op. Gebruik de bladen alleen terwijl u op de bestuurdersstoel zit.
1. Controleer of de maaibladrem correct werkt. Het blad moet
binnen 3 seconden nadat de bediening op UIT is gezet of de
maaibladpedalen zijn losgelaten, stoppen met draaien .
WAARSCHUWING
!
Als het maaiblad wordt gedeactiveerd, moet het binnen 3
seconden geheel stilstaan. Als het blad na 3 seconden blijft
draaien, moet de maaibladrem worden afgesteld. Breng de
machine naar een erkende dealer voor het afstellen. WERK
NIET VERDER met de machine tot de maaibladrem is afge-
steld en correct werkt.
2. Gebruik de machine niet als het maaiblad langer dan 3
seconden blijft draaien. Neem contact op met uw dealer voor
!
hulp.
Rem/parkeerrem
1. Controleer of de rem van de machine correct werkt:
• Activeer de parkeerrem af en duw tegen de machine. De
achterwielen moeten dan schuiven.
• Rijd vooruit met de zitmaaier en trap op de rem. De machi-
ne moet geheel stil komen te staan binnen 1,5 meter (5 ft).
2. Als de remmen niet goed werken, moet het afstellen van de
remmen plaatsvinden voordat de machine in gebruik geno-
men wordt. Neem contact op met uw erkende dealer.
Controle van het veiligheidsvergrendelsys-
teem
Voer de volgende controles van het veiligheidsvergrendelsysteem
regelmatig uit tijdens het maaiseizoen. Neem bij vragen contact
op met uw erkende Snapper-dealer.
!
WAARSCHUWING
!
Werk NOOIT met de machine als een veiligheidsvergrende-
ling of een veiligheidsinrichting niet aanwezig is of niet correct
werkt. Probeer NOOIT om een veiligheidsinrichting te omzeilen,
te wijzigen of te verwijderen.
De motor mag niet starten als:
1. Het koppelings-/rempedaal niet geheel is ingetrapt OF
2. De maaibladregeling in de stand AAN (maaibladen werken)
staat.
De motor moet starten als:
1. De maaibladregeling in de stand UIT (maaibladen werken
niet) staat EN
2. Het koppelings-/rempedaal geheel is ingetrapt.
Motor en maaibladen moeten stoppen als:
1. De bestuurder opstaat van de stoel terwijl de maaibladrege-
ling in de stand AAN (bladen werken) staat OF
2. de bestuurder opstaat van de stoel terwijl het koppelings-/
rempedaal niet geheel is ingetrapt.
!
Mechanisme achteruitvergrendeling
Controleer de werking van het mechanisme van de achteruitver-
grendeling als de motor uit is.
1. Houd de maaibladpedalen ingetrapt.
2. Houd het koppelings-/rempedaal ingetrapt.
3. Als Stap 1 en Stap 2 zijn uitgevoerd, mag de schakelhendel
niet in de achteruitstand bewegen.
!
!
21
nl