3487ALead_CH.fm 5/13/04 3:14 pm
UC200xxxxxx NL
4 x 8 inches (101 mm x 203 mm)
5. Duw de naald verder en controleer of deze de epidurale ruimte bereikt
heeft (bijvoorbeeld met gebruikmaking van de loss-of-resistance-techniek
met behulp van lucht of steriel water).
Let op: Gebruik geen contrastmiddel of fysiologische zoutoplossing.
#
Contrastmiddel kan het gezichtsveld belemmeren, terwijl een
fysiologische zoutoplossing de plaatsing van de geleidingsdraad kan
bemoeilijken.
6. Voor het aanbrengen van een tweede geleidingsdraad dient u stap 1 – 5
te herhalen. Neem daarbij de volgende aanbevelingen in acht:
■
Implanteer de tweede geleidingsdraad parallel aan de eerste en
ongeveer 1 – 3 mm lateraal van de fysiologische mediaanlijn.
■
Introduceer de tweede geleidingsdraad één vertebraal niveau onder de
eerste, om te voorkomen dat de eerste beschadigd wordt en om
voldoende ruimte te hebben voor het vasthechten van de beide ankers.
Positioneer de tips van de beide geleidingsdraden op verschillende
■
hoogte, of plaats ze meerdere vertebrale niveaus uit elkaar, afhankelijk
van de positie die de meest effectieve paresthesie oplevert.
7. Nadat u de geleidesonde door de naald heeft gevoerd, voert u deze op tot
maximaal 1 – 3 cm voorbij de punt van de naald. Verwijder vervolgens de
geleidesonde uit de naald.
Opmerking: Als de door de geleidesonde gecreëerde baan afwijkt van de
gewenste route, wordt het sturen en manipuleren van de geleidingsdraad
bemoeilijkt.
8. Voer de geleidingsdraad voorzichtig door de naald, onder geleide van
röntgendoorlichting, en voer deze op tot de doellocatie. Het kan nodig zijn
opnieuw een mandrijn in te voeren.
Opmerkingen:
De gebogen mandrijn is zodanig gemaakt dat de afgeplatte inkeping
■
van de handgreep van de mandrijn in tegenovergestelde richting wijst
als de distale tip van de gebogen mandrijn.
■
Als bij gebruik van een gebogen mandrijn weerstand wordt
ondervonden tijden het opvoeren van de geleidingsdraad, vervang dan
de gebogen mandrijn door de rechte mandrijn en voer de
geleidingsdraad verder op met korte, stevige bewegingen.
9. Nadat u met behulp van röntgendoorlichting (anterieur-posterieur en
lateraal) de positie van de geleidingsdraad heeft bepaald, vergelijkt u deze
positie met de locatie die volgens de aanbevelingen de grootste kans op
paresthesiedekking geeft.
Opmerkingen:
■
De stabiliteit van de geleidingsdraad kan worden verbeterd door
voldoende geleidingsdraad in de epidurale ruimte op te voeren om ten
minste drie vertebrale niveaus te overbruggen.
■
Positioneer de geleidingsdraad zodanig dat de middelste twee polen
(b.v. elektrode 1 en 2 op een vierpolige geleidingsdraad) actief zijn.
Mocht migratie van de geleidingsdraad optreden, dan kan effectieve
stimulatie worden hersteld door aanpassing van de programmering in
plaats van operatieve herpositionering.
198855002
Rev A
Medtronic Confidential
NeuroLdExt_R01
3487A, 3887, 3888 2004-05
Nederlands 63