SeekTech SR-60
Over het algemeen is actieve leidingtracering met rechtstreekse
verbinding betrouwbaarder dan passieve leidingtracering.
WAARSCHUWING
Bij passieve leidingtracering, of wanneer de signalen
uiterst zwak zijn, zal de gemeten diepte meestal te
diep zijn en kan de werkelijke diepte veel geringer
zijn.
OmniSeek-plaatsbepaling
De SR-60 heeft een geavanceerde functie voor passieve lokali-
sering, namelijk OmniSeek. De OmniSeek-modus
versele passieve zoekmethode die gelijktijdig frequenties kan
detecteren in drie passieve zoekbanden (<4 kHz, 4 - 15 kHz en
>15 kHz). Het signaal met de hoogste nabijheid
gegeven. Dat stelt u in staat een gebied af te tasten zonder dat u
hoeft te schakelen tussen frequentiebanden.
Om OmniSeek te gebruiken, selecteert u het in het hoofdmenu:
Figuur 30: OmniSeek
De SR-60 zal de drie passieve frequentiebanden dan gelijktijdig
zoeken. Het spoor met de dichtstbijzijnde nabijheidswaarde
wordt duidelijk weergegeven op het display, en zijn overeen-
komstige frequentie verschijnt links op het hoofdscherm. Het
OmniSeek-symbool
op het display geeft aan dat de andere
filters eveneens werken. Wanneer er een dichtere nabijheid
wordt gedetecteerd van een andere frequentieband, wordt de
weergegeven frequentiewaarde naar die band verplaatst.
222
is een uni-
wordt weer-
selecteren
Ridge Tool Company
Figuur 31: OmniSeek met secundaire traceerlijn
Het display toont de hoofdtraceerlijn en identificeert de band
waarin ze werd gevonden. In Figuur 31 wordt de <4 kHz-band
weergegeven als het dichtstbijzijnde door de plaatsbepaler ge-
detecteerde signaal. Noteer dat er ook een gestreepte secun-
daire traceerlijn wordt weergegeven. Wanneer er ook signalen
van andere frequentiebanden worden gedetecteerd, wordt hun
klaarblijkelijke locatie weergegeven door streepjeslijnen (secun-
daire traceerlijnen genoemd).
Figuur 32:
OmniSeek
15 - 35 kHz-band
In Figuur 32 vertoont de traceerlijn, in de <4 kHz-band, een ze-
kere vervorming. Er wordt twee andere signalen gedetecteerd
in banden 15 - 35 kHz en 4 - 15 kHz. Wanneer de gebruiker die
secundaire signalen dichter wil volgen, kan hij omschakelen
naar die specifieke banden om na te gaan welk wordt opgepikt
in iedere band.
Dat stelt u in staat een passieve lokalisering doeltreffender uit te
voeren wanneer er, bijvoorbeeld, veel 60 Hz-ruis in de omgeving
is. Het is belangrijk eraan te denken dat wat u ziet sporen zijn van
signalen van de verschillende breedbandfrequenties. De gebrui-
ker moet de gegevens gebruiken om geleidelijk aan te begrijpen
wat hij ziet. Wanneer een of twee secundaire traceerlijnen niet
op een lijn liggen met de hoofdtraceerlijn, kan dat een indicatie
zijn van een andere leiding, vooral wanneer die zich dieper be-
vindt. Het kan echter ook gewoon wijzen op signaalenergie op
dezelfde leiding in andere frequentiebanden. Er is vaak grotere
vervorming aanwezig op andere frequentiebanden, en dat kan
ervoor zorgen dat de secundaire traceerlijnen niet op een lijn
met de hoofdtraceerlijn worden weergegeven.
Secundaire traceerlijn 1
Secundaire traceerlijn 2
Traceerlijn