1. Kies een vlakke positie voor het laad-
station (17) in de buurt van een stop-
contact met minimaal 2 m afstand van
de grensdraad naar voren en 1 m naar
achteren.
Bevestig het laadstation pas na-
dat u de begrenzingskabel hebt
gelegd en aangesloten. Zie hiervoor
"Het laadstation bevestigen".
• Het laadstation mag maximaal 8 cm
naar achteren en maximaal 2 cm naar
voren hellen.
• Verwij der oneffenheden onder het
laadstation. Het laadstation mag nooit
doorzakken.
• Zorg voor voldoende afstand tot vij -
vers, zwembaden en trappen.
Leggen van de
begrenzingskabel
Leg de begrenzingskabel (11) rond het ga-
zongebied dat door de grasmaaier moet
worden bewerkt. Dit kunt u op de volgen-
de manieren doen:
- Het gazon afbakenen. Maak de be-
grenzingskabel (11) vast met de haken
(13) (boven de grond).
- Plaats de haken op een afstand van
maximaal 1 m. Gebruik extra haken
bij oneffenheden.
- Begraaf de begrenzingskabel (11) in
de grond (max. 5 cm diep).
De grasmaaier gaat ongeveer 20-
30 cm over de begrenzingskabel
heen voordat hij omkeert en een nieuw
pad zoekt. Leg de begrenzingskabel zo,
dat de robotmaaier geen schade kan aan-
richten.
We raden aan om in het begin de
begrenzingskabel (11) af te steken
met de haken (13), zodat u later nog cor-
recties kunt aanbrengen.
De maaier werkt perfect met een
begrenzingsdraadlengte tot 200 m.
Gebruik geen langere begrenzingskabel.
• Het gazon moet worden omheind als
één gesloten gebied.
Verloop voor het leggen van de
begrenzingskabel
• Parallelle grensdraden (11) met een
afstand van minstens 10 cm worden
door de grasmaaier herkend als een
obstakel en omzeild.
groter/gelij k 10 cm (3,94 inch)
• Parallelle grensdraden (11) met een af-
stand van 5 cm of minder worden niet
gedetecteerd door de grasmaaier en er
wordt erover gereden.
• Vermij d het maken van hoeken onder
een hoek van 90°. Verdeel ze in twee
hoeken van 45° (zij de a ≤ 20 cm).
• De grasmaaier is in staat om statio-
naire en vaste obstakels hoger dan
10 cm na contact te detecteren en te
ontwij ken (bij v. muren, tuinmeubilair,
enz.). Bescherm gevoelige hindernissen
(bv. bloemperken) op het maaiveld met
behulp van de begrenzingskabel (11).
minstens 30 cm (11,8 inch)
• Bewaar een minimale afstand van 1 m
tussen begrensde obstakels. Begrens
obstakels die zich niet aan deze mini-
male afstand kunnen houden als één
obstakel.
Verloop voor het leggen van de
begrenzingskabel
minimum 1 m (39,37 inch)
• Steek nooit de begrenzingskabel over.
Het kan storingen en defecten in de
werking van de grasmaaier veroorza-
ken.
NL
BE
119