nld
opwarmen van het verwarmingselement in elk geval worden verwijderd en mag
voor het transport pas na het afkoelen van het verwarmingselement worden
aangebracht, anders wordt de hoes vernield en het apparaat beschadigd.
REMS SSM 315 RF
De machine wordt geleverd en vervoerd resp. opgesteld zoals in fig. 4 afge-
beeld. De spaninlegschalen, de buissteun-inlegschalen en werksleutel worden
in een afzonderlijke transportkist (1) vervoerd resp. opgeborgen. Voor het
opstellen van de machine de disselboom (10) uit de bajonet-vergrendeling (11)
draaien en wegnemen. Machine om de dwarsas (onderstel-as) zwenken, zodat
de wielen naar boven wijzen. Vergrendelingshendel (12) openen.
VOORZICHTIG
Machine daarbij bij het frame goed vasthouden! Machine voorzichtig om
de langs-as naar boven zwenken. Vergrendelingshendel (12) weer vastzetten.
Bij transport in tegengestelde volgorde handelen. De machine kan ook op het
verrijdbaar onderstel ingezet worden indien het buizenframe afgenomen door
verwijdering van de beide tegenoverliggende inbusbouten (13) en door het
openen van de vergrendelingshendel (12). Voor montage van de machine op
een werkbank worden behalve het buizenframe ook de steun (14) en het
verrijdbaar onderstel gedemonteerd.
2.2. Elektrische aansluiting
WAARSCHUWING
Neem de netspanning in acht! Alvorens de machine aan te sluiten, dient te
worden gecontroleerd of de spanning die op het typeplaatje is aangegeven,
overeenkomt met de netspanning. Op bouwplaatsen, in vochtige omgevingen,
in binnen- en buitenruimten of bij soortgelijke opstellingen mag het verwar-
mingselement-stomplasapparaat uitsluitend op het net worden aangesloten
via een aardlekschakelaar die de stroomtoevoer onderbreekt zodra de lekstroom
naar de aarde gedurende 200 ms de 30 mA overschrijdt. Het verwarmingsele-
ment-stomplasapparaat (5) heeft een eigen aansluitkabel. Daarom dient ook
te worden gecontroleerd of de op het typeplaatje van het verwarmingselement-
stomplasapparaat aangegeven spanning overeenstemt met de netspanning.
Gebruik uitsluitend contactdozen/verlengkabels met correct functionerende
randaarding.
2.3. Positioneren van het verwarmingselement en de elektrische schaaf.
Bij alle machines is het verwarmingselement (5) afneembaar en als hand-
lasspiegel te gebruiken. Bij de machines REMS SSM 160 RS en REMS SSM
160 KS is deze met de handgreep (16) in de houder (17) geplaatst, bij de
machines REMS SSM 250 KS en REMS SSM 315 RF is deze nog extra met
een stekker vergrendeld.
VOORZICHTIG
Raak het verwarmingselement-stomplasapparaat (5) alleen aan de hand-
greep (16) of aan het handvat (18) aan, wanneer het in een contactdoos
gestoken is. Het verwarmingselement en de metalen onderdelen tussen het
verwarmingselement en de handgreep van kunststof bereiken werktemperaturen
tot 300°C. Het aanraken van deze onderdelen veroorzaakt ernstige brandwonden.
REMS SSM 160 RS
Het verwarmingselement-stomplasapparaat (5) hoeft na transport niet gecen-
treerd te worden, daar deze bij de uitlevering al ingesteld is.
REMS SSM 160 KS, 250 KS en REMS SSM 315 RF
Het verwarmingselement (5) moet na het vervoer van de machine gecentreerd
worden. Hiertoe klemhendel (22) losdraaien en de houder (17) van het verwar-
mingselement (5) op de schuifslede (21) tot de aanslag terugtrekken. Klemhendel
(22) weer aandraaien.
Draai het verwarmingselement-stomplasapparaat (5) en de elektrische schaaf
(6) naar buiten. Draai het verwarmingselement-stomplasapparaat (5) altijd in
de beschermkap (40) naar buiten (fig. 1). Om het verwarmingselement (5) en
de elektrische schaaf (6) zijdelings te bewegen, steeds de greep (18) resp.
(20) in lichte mate optillen, omdat anders de eindaanslag dit afremt.
2.4. Elektronische temperatuurregeling
DVS 2208 deel 1 schrijft voor dat de temperatuur van het verwarmingselement
nauwkeurig instelbaar moet zijn. Om ook de vereiste constante temperatuur
aan het verwarmingselement te garanderen, zijn de apparaten uitgerust met
een temperatuurregeling (thermostaat). DVS 2208 deel 1 schrijft voor dat het
temperatuurverschil ten opzichte van het normale gedrag < 3 °C mag bedragen.
Deze nauwkeurige regeling is praktisch niet met een mechanische maar alleen
met een elektronische temperatuurregeling te bereiken. Stomplasapparaten
met een vast ingestelde temperatuur resp. met een mechanische temperatuur-
regeling mogen daarom niet volgens DVS 2207 voor het stomplassen ingezet
worden.
Bij alle REMS stomplasapparaten is de temperatuur instelbaar. Alle stom plas-
machines worden geleverd met elektronische temperatuurregeling. De stom-
plasapparaten worden op het typeplaatje als volgt gekenmerkt:
b.v.: REMS SSG 180 EE: instelbare temperatuur, elektronische thermostaat,
regelt de ingestelde temperatuur met een tolerantie van ± 1°C.
2.5. Opwarmen van het stomplasapparaat
De aansluitkabel van het stomplasapparaat wordt in het stopkontakt (23)
gestoken die zich aan de achterzijde van de elektrische schaaf bevindt. Als
vervolgens de hieraan gemonteerde aansluitkabel op het net wordt aangesloten
is de machine bedrijfsklaar en het stomplasapparaat begint zich op te warmen.
Het rode netkontrolelampje (24) en het groene temperatuur-kontrolelampie
(25) gaan branden. Het apparaat heeft circa 10 minuten nodig om op te warmen.
Wanneer de ingestelde temperatuur bereikt is, schakelt de in het apparaat
ingebouwde temperatuurregelaar (thermostaat) de stroomtoevoer naar het
verwarmingselement af. Het rode net-kontrolelampje brandt verder. Bij een
elektronische thermostaat (EE) knippert het groene temperatuur-kontrolelampje
en laat daarmee zien dat de stroomtoevoer kontinu in-en uitgeschakeld wordt.
Na een wachttijd van ten minste nog eens 10 min (DVS 2207 deel 1) kan het
lasproces beginnen.
2.6. Keuze van de lastemperatuur
De temperatuur van het stomplasapparaat is ingesteld op de middelste lastem-
peratuur voor PE-HD (210°C). Afhankelijk van het buismateriaal, en ook de
buiswanddikte kan het noodzakelijk zijn deze lastemperatuur te korrigeren. Met
betrekking tot dit verwijzen wij u naar de informatie van de fabrikant van kunst-
stofbuis- resp. hulpstukken. Fig. 5 laat hieromtrent een richtwaardekurve zien
voor de verwarmingselementtemperaturen afhankelijk van de buiswanddikten.
In het algemeen geldt, dat bij kleinere wanddikten naar de bovenste en bij
grotere wanddikten naar de onderste temperatuur gestreefd moet worden.
(DVS 2207 Teil 1). Bovendien kunnen milieu-invloeden (zomer/winter/wind/
vochtigheid) aanpassingen van de temperatuur noodzakelijk maken. Dit gebeurt
bijvoorbeeld met een snel reagerende temperatuurmeter voor oppervlakteme-
tingen met een steunvlak van ca. 10 mm. Indien nodig kan de temperatuur
worden aangepast door aan de temperatuur-instelschroef (26) te draaien.
Wanneer de temperatuur wordt versteld, dient men er rekening mee te houden
dat het verwarmingselement ten vroegste 10 min na het bereiken van de
ingestelde temperatuur mag worden ingezet.
3. Bedrijf
De kwaliteit van de lasverbindingen is afhankelijk van de kwalificatie van de
lassers, de geschiktheid van de gebruikte machines en inrichtingen en de
naleving van de lasrichtlijnen. De lasnaad kan door niet-destructieve en/of
destructieve methoden worden getest. De laswerkzaamheden dienen te worden
gecontroleerd. De aard en omvang van de controle moet tussen de contract-
partners worden overeengekomen. Het is aan te bevelen om de gegevens van
de methode te documenteren in lasrapporten of op gegevensdragers. In het
kader van de kwaliteitsborging wordt aanbevolen om voor en tijdens de laswerk-
zaamheden onder de gegeven werkomstandigheden proefnaden te maken en
te controleren. Elke lasser moet opgeleid zijn en over een geldig diploma
beschikken. Het geplande toepassingsgebied kan bepalend zijn voor de aard
van de kwalificatie.
3.1. Procesbeschrijving
Bij het verwarmingselement-stomplassen worden de verbindingsvlakken van
de te lassen delen onder druk tegen het verwarmingselement geplaatst, vervol-
gens met gereduceerde druk tot lastemperatuur opgewarmd en na verwijdering
van het verwarmingselement onder druk samengevoegd (fig. 6) en zo gelast.
3.2. Voorbereidingen voor lassen
Indien buiten gewerkt wordt, dan moet vastgesteld worden of het lassen niet
door ongunstige omgevingsinvloeden nadelig beïnvloed wordt. Bij slecht weer
of bij veel zon moet de lasplaats afgedekt worden, zonodig moet een lastent
opgezet worden. Om ongekontroleerde afkoeling van het lasgedeelte door
tocht te vermijden, moeten aan overstaande zijden van de te lassen vlakken
de buiseinden dichtgemaakt worden. Niet ronde buiseinden moeten voor het
lassen b.v. door het voorzichtig verwarmen met een warmluchtapparaat gericht
worden. Alleen buizen, resp. buizen en hulpstukken van hetzelfde materiaal
en dezelfde wanddikte lassen. De buizen worden met de pijpsnijder REMS
RAS (toebehoren, zie 1.2.) of met de buisafkortmachine REMS Cento/REMS
DueCento afgekort.
3.3. Inspannen van de buizen
Overeenkomstig de buisdiameter dienen de 4 spanschalen (27) zo in de
spanklemmen (19) te worden geplaatst, dat de gebogen zijde van de span-
schalen naar het laspunt gericht is. De spaninlegschalen worden met de
zeskantschroeven (28) d.m.v. de meegeleverde sleutel vastgezet. De buizen
resp. leidingdelen moeten vóór het inspannen in de spanklemmen uitgericht
worden. Zonodig moeten lange buizen met de REMS Herkules 3B (toebehoren,
zie 1.2.) ondersteund worden. Bij het inspannen van korte buisstukken worden
de buissteunen (30) verschoven resp. 180° gedraaid. Hiertoe draaiknop (31)
losdraaien en buissteunen verschuiven resp. trekknop omhoogtrekken en de
buissteunen om de as van de draaiknop draaien. De buiseinden moeten 10 tot
20 mm buiten de spanschalen resp. spanklemmen naar het midden uitsteken
zodat er geschaafd kan worden.
De buizen resp. hulpstukken moeten zodanig uitgericht worden, dat de vlakken
glad en parallel op elkaar staan d.w.z. de buiswanden moeten in het lasbereik
overeenstemmen. Zonodig moeten de buizen bij geopende spanning opnieuw
uitgericht worden en daarbij gedraaid worden (ovale buis?). Lukt de korrektie
ondanks meerdere pogingen niet, dan is het noodzakelijk de spanklemmen
(19) af te stellen. Hiertoe worden de spanbouten (33) van de beide spanklemmen
losgedraaid en wordt er een buis in beide spanklemmen geklemd. Ligt de buis
niet goed in de spanklemmen en op de buissteunschalen, dan moeten de
spanklemmen door zijdelings kloppen gecentreerd worden. Aansluitend dienen
de spanbouten (33) bij een nog ingespannen buis weer te worden aangedraaid.
De spanklemmen moeten de buiseinden vast omsluiten. Zonodig moet de
spanmoer (3) onder het klemexcenter (35) net zolang nagesteld worden totdat
de klemhendel (36) met behoorlijke kracht gesloten moet worden.
nld
39