Procesaanwijsinstrument
5.1 Analoge ingang
In deze functiegroep wordt de universele meetingang geconfigureerd.
Na het invoeren van het ingangssignaal / sensortype worden, afhankelijk
daarvan, de posities voor de verdere beschrijving gegeven.
Bij weerstandsthermometers moet het type aansluiting plus de
kabelweerstand worden aangegeven en bij thermo-elementen het type
van de compensatiemeting en de temperatuur daarvan.
Voor beide typen moet de eenheid voor de meetwaarde-aanwijzing
worden ingesteld.
Wanneer er met een lineariseringstabel wordt gewerkt dan moet in deze
functiegroep het meetbereik van de aangesloten sensor worden
ingevoerd. De eigenlijke tabel wordt later ingevoerd.
Parameter
Ingangsbereik
Stroomingang
Spanningsingang
Thermo-elementen
Weerstandsthermometer
* Type aansluiting
Type aansluiting bij
weerstandsthermometers
* Kabelweerstand
Weerstand kabel bij
weerstandsthermometer.
168
Instelmogelijkheden
RANG
4...20 mA, 0...20 mA, ±20mA
0...1V, 0...10 V, ±10V,
±100mV
Type T (Cu-CuNi)
J
(Fe-CuNi)
K
(NiCr-Ni)
R
(Pt13Rh-Pt)
S
(Pt10Rh-Pt)
B
(Pt30Rh-Pt6Rh)
N
(NiCrSi-NiSi)
U
(Cu-CuNi)
L
(Fe-CuNi)
W3 (W3Re/W25Re)
W5 (W5Re/W26Re)
Pt100, Ni100
WIRED
2-draads, 3-draads, 4-draads
WREST
Waardebereik:
0 ... 99,9
Default-
instelling
4-20
-270°C...+400°C
-210°C...+1200°C
-200°C...+1372°C
-50°C...+1769°C
0°C...+1800°C
0°C...+1820°C
-270°C...+1300°C
-200°C...+600°C
-200°C...+900°C
0...+2315°C
0...+2315°C
2 WRD
0,0
INPUT
Momentele
instelling