4.6 BEDIENINGSTIPS
Controleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de
motor zit. Dit is met name belangrijk bij het wer-
ken op hellingen. Zie 4.2.
Wees voorzichtig bij het rijden op hel-
lingen. Start of stop niet plotseling wan-
neer u een helling op- of afrijdt. Rijd
nooit dwars over een helling. Rijd van
boven naar beneden en van beneden
naar boven.
Deze machine mag op een helling van
maximaal 10° rijden.
Verminder de snelheid op hellingen en
bij scherpe bochten om controle over de
machine te houden en het risico op kan-
telen te beperken.
Draai bij rijden in de hoogste versnel-
ling en bij vol gas het stuur niet volledig
naar één kant. De machine kan dan
kantelen.
Blijf met uw handen uit de buurt van de
middensturing en de zittinghouder. An-
ders kunt u bekneld raken! Rijd nooit
met de machine als de motorkap open
is.
4.7 STOPPEN
Schakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem
aan.
Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet
de motor af door de contactsleutel om te draaien.
Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als
de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet
worden.
Als u de machine zonder toezicht ach-
terlaat, moet u de bougiekabel(s) losma-
ken en de contactsleutel verwijderen.
Direct na gebruik kan de motor bijzon-
der heet zijn. Raak de demper, de cilin-
der of de koelribben niet aan. Dit kan
ernstige brandwonden veroorzaken.
4.8 REINIGING
Om het gevaar op brand te verkleinen
de motor, de demper, de accu en de
brandstoftank vrijhouden van gras,
bladeren en olie.
Om het gevaar op brand te verkleinen
regelmatig controleren of er sprake is
van olie- en/of brandstoflekkage.
Spuit nooit water onder hoge druk op
de machine. Hierdoor kunnen asafdich-
tingen, elektrische onderdelen of hyd-
raulische kleppen beschadigd raken.
All manuals and user guides at all-guides.com
NEDERLANDS
Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen
gelden de volgende richtlijnen.
• Sproei nooit rechtstreeks water op de motor.
• Reinig de motor met een borstel en/of perslucht.
• Reinig de luchtinlaat van de motor (11-12:W).
• Start na het reinigen de machine en een even-
5.1 ONDERHOUDSPROGRAMMA
Om de machine voortdurend in goede staat te hou-
den en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, ook
in verband met het milieu, moet het onder-
houdsprogramma van GGP worden gevolgd.
Onderhoud dat door een erkende servicewerk-
plaats wordt uitgevoerd geeft u de garantie dat uw
machine professioneel wordt onderhouden met
originele reserveonderdelen.
Na elke onderhoudsbeurt die is uitgevoerd bij een
erkende servicewerkplaats krijgt u een stempel in
het onderhoudsboekje. Een serviceboekje waarin
ieder onderhoud wordt geregistreerd, is een waar-
devol document dat de tweedehandswaarde van de
machine verhoogt.
5.2 VOORBEREIDING
Alle service en onderhoud moet worden uitge-
voerd op een stilstaande machine waarvan de mo-
tor is uitgeschakeld.
5.3 BANDENSPANNING
Pas de bandenspanning op de volgende manier
aan:
Voorzijde: 0,6 bar (9 psi).
Achter: 0,4 bar (6 psi).
5.4 MOTOROLIE VERVANGEN
Dit gedeelte bevat tabellen met de verschillende
motoren die gebruikt worden in de GGP reeks.
Markeer de gegevens die voor uw machine/motor
van toepassing zijn.
Spuit nooit lucht onder hoge druk tegen
de radiatorvinnen. Hierdoor zal de ra-
diator beschadigd raken.
tueel gemonteerd maaidek om water te verwij-
deren dat anders lagers zou kunnen
binnendringen en beschadigen.
5 ONDERHOUD
Zorg dat de machine niet kan wegrol-
len. Gebruik daarom altijd de parkeer-
rem.
Zet de motor af.
Voorkom dat de motor onbedoeld start
door de bougiekabel(s) los te maken van
de bougie(s) en de contactsleutel te ver-
wijderen.
NL
77