7.1. REINIGING VAN BEADEMING-SYSTEEM EN HET PATIËNTVENTIEL
Wanneer een fi lter gebruikt is, en het adem apparaat niet is verontreinigd met
lichaamsvloeistoff en, veeg dan het adem apparaat gewoon af met een desinfectiemiddel.
Verwijder vuil met een zachte doek, bevochtigd met een olievrij zeepsop en spoel af met
schoon water. Wanneer het ventiel is verontreinigd met afscheidingen, bloed of braaksel, is
een verdere reiniging noodzakelijk.
1.
Schroef de eenheid van het patiëntventiel los van de het adem apparaat (Fig. A) en verwijder
het uitademventiel (Fig. B).
2.
Verwijder de siliconen ventielmembranen van de patiëntventiel en het uitademventiel
(zie afb . C, D). Voorkom dat deze onderdelen tijdens de demontage overbelast raken en
breken.
3.
Wanneer u een antibacterieel fi lter gebruikt, hoeft u het ventiel niet na elk gebruik te
reinigen. Het wordt echter aanbevolen om de reiniging regelmatig uit te voeren. Wanneer de
klep is verontreinigd met bloed of braaksel, is reiniging wel noodzakelijk. Volg één van de
onderstaande reinigingsmethoden:
a.
Was alle onderdelen in warm water van maximaal 60°C met een geschikt desinfectiemiddel.
De mechanische weerstand van de componenten (patiëntventiel, inademventiel,
inademventielmembraan, uitademventielmembraan) is gegarandeerd tot 20 sterilisatiecycli
onder de volgende omstandigheden.
Voorbeeld van reiniging met koud desinfectiemiddel:
Meliseptol: Verwijder vuil met een zachte, in warm water bevochtigde doek, gedurende
maximaal 30 seconden. Breng desinfectie aan op componenten (applicatie van
desinfectiemiddel gedurende 1 minuut). Reinig de onderdelen na het desinfecteren met koud
NL
stromend leidingwater. Onderdelen moeten zorgvuldig worden gedroogd met een zachte,
niet-schurende doek.
b.
Of plaats de onderdelen in een autoclaaf gedurende 5 minuten bij 134°C of gedurende 20
minuten bij 121°C. Wacht aan het einde van de cyclus tot alle onderdelen zijn afgekoeld en
controleer ze op beschadigingen. Monteer het apparaat (zie hoofdstuk 5). De mechanische
weerstand van de componenten (patiëntventiel, inademventiel, inademventielmembraan,
uitademventielmembraan) is gegarandeerd tot 20 sterilisatiecycli onder de bovenstaande
omstandigheden.
Later kan afb raak van de kunststof onderdelen optreden.
7.2. ONTMANTELEN VAN HET ADEMHALINGSVENTIEL
1.
Ontschroef het patiëntenventiel van het ademhalingsventiel (Fig. A) en verwissel het exhalatie
ventiel (Fig. B).
2.
Verwijder het siliconen ventielmembraan van het patiëntenventiel en het exhalatie membraan
(zie Fig.C,D). Zorg dat bij het verwijderen van deze membranen geen overmatige kracht
gebruikt wordt of onderdelen beschadigd worden tijdens het verwisselen.
7.3. REINIGEN VAN HET ADEMHALINGSVENTIEL
Dompel het ademhalingsventiel NIET onder in een desinfecterende vloeistof.
1.
Reinig het externe oppervlak van het ventiel met een niet-pluizende doek, licht bevochtigd
met zeepsop. Droog het ventiel met een pluisvrije doek.
2.
Desinfecteer de buitenkant.
3.
Als de aansluiting op de slang verontreinigd is, verwijder de slang van het ademhalingsventiel
(zie paragraaf 7.4). Reinig en droog de slang met een pluisvrije doek. Reinig zorgvuldig het
gat van het patiëntenventiel afsluiter zorgvuldig met een katoenen doek bevochtigd met
schoon water en desinfecteer het gat.
4.
Als het inwendige gedeelte van het ademhalingsventiel vervuild is en normale reiniging
niet eff ectief is, behoort het ventiel teruggestuurd te worden voor onderhoud door een
gekwalifi ceerde technicus.
150/208