OPMERKING MRI
LET OP!
De SPIRAFLEX
door de patiënt worden gedragen.
LET OP!
De SPIRAFLEX
scan.
1. Canuleschild
Kenmerkend voor Fahl
anatomie van de hals is aangepast.
Op het canuleschild zijn de maten vermeld.
Aan de zijkanten van het canuleschild van de siliconen canules bevinden zich twee bevestigingsogen
voor het aanbrengen van een canuledraagband.
De meegeleverde inbrenghulp vereenvoudigt het inbrengen van de canule.
Lees de bijbehorende gebruiksaanwijzing van het canuleband zorgvuldig door als u deze aan de
NL
tracheacanule bevestigt resp. verwijdert.
Let er daarbij op dat de Fahl
ervan door bevestiging van de canuledraagband niet wordt veranderd.
2. Connectors/adapters
Connectors/adapters dienen voor het aansluiten van compatibele canule-accessoires.
De gebruiksmogelijkheid bij individuele gevallen hangt daarbij ook af van het ziektebeeld, bijv. de
status na laryngectomie of tracheotomie.
Een 15 mm-standaardconnector maakt de veilige aansluiting van de vereiste accessoires mogelijk.
3. Canulebuis
De canulebuis grenst direct aan het canuleschild en leidt de luchtstroom in de luchtpijp.
Het canuleschild zit op de canulebuis en kan met behulp van een schroef aan de buis worden
bevestigd.
3.1. Cuff
Bij de productvarianten met cuff sluit de onderdrukmanchet met een bijzonder dunne wand en een
groot volume goed op de trachea aan en garandeert bij een juiste vulling een betrouwbare afsluiting.
De cuff kan als een ballon worden opgepompt. Met de kleine controleballon aan de vulslang kunt u
zien of de canule zich in de geblokkeerde (gevulde) of niet-geblokkeerde toestand bevindt.
De cuff zelf wordt via een slang met eenwegsventiel en controleballon gevuld.
3.1.1 Controle van de afsluiting van de canule en de cuff (indien aanwezig)
De afsluiting van canule en cuff moet direkt voor en na het gebruik en daarna met regelmatige
tussenpozen worden gecontroleerd. Vul hiervoor de onderdrukmanchet met 15 tot 18 mm Hg (1
mmHg komt overeen met 1,35951 cmH2O) en controleer of er een spontane drukverlaging wordt
ingesteld (voor het vullen en de controle aanbevolen: MUCOPROTECT
Er mag gedurende de controleperiode geen belangrijke drukverlaging in de cuff optreden. Deze
controle van de afsluiting moet ook vóór elk hergebruik (bijv. na reiniging van de canule) worden
uitgevoerd (zie afb. 7c).
Aanwijzingen voor een bestaande onvolledige afsluiting van de cuff (ballon) zijn onder andere de
volgende:
- Aan de buitenkant herkenbare beschadigingen van de ballon (gaten, scheuren e.d.)
- Hoorbaar sisgeluid door het ontsnappen van lucht uit de ballon
- Water in de toevoerslangen naar de canule (na reiniging!)
- Water in de manchet (na reiniging!)
- Water in de controleballon (na reiniging!)
- Geen hoestprikkel als er druk uitgeoefend wordt op de controleballon
LET OP!
Bij het controleren van de ballon mogen bij het inbrengen, verwijderen of reinigen van de
canule in geen geval scherpe of spitse voorwerpen bijv. pincetten of klemmen worden gebruikt
omdat deze de ballon (onherstelbaar) kunnen beschadigen. Als u een van de bovenstaande
aanwijzigingen voor een onvolledige afdichting vaststelt, mag de canule in geen geval meer
gebruikt worden omdat de goede werking dan niet meer gegarandeerd is!
3.2 Inbrenghulp
Controleer voordat u de tracheacanule gebruikt of de inbrenghulp gemakkelijk uit de canule kan
worden verwijderd! Nadat u gecontroleerd hebt of de inbrenghulp zich eenvoudig laat verwijderen,
schuift u voordat u de tracheacanule gaat inbrengen, de inbrenghulp weer terug in de canule.
De inbrenghulp dient voor de stabilisatie van de tracheacanule bij het inbrengen in de tracheostoma.
MRT tracheacanules kunnen ook tijdens magnetische kernspintomografie (MRI)
®
/ SPIRAFLEX
XL tracheacanules mogen nooit worden gebruikt tijdens een MRI-
®
®
-tracheacanules is het speciaal vormgegeven canuleschild, dat aan de
®
-tracheacanules spanningsvrij in de tracheostoma liggen en dat de positie
®
®
66
cuffdrukmeter REF 19500).