Schematisch overzicht van de basisopbouw
Rotatie naar lateraal: wordt bepaald door protheseknieschar
nier (zie pagina 73)
Sagittale uitlijning prothesekniescharnier
a–p-positionering van het opbouwreferentiepunt ten opzichte
van de opbouwlijn: -15 mm
Frontale uitlijning prothesekniescharnier
Rotatie naar lateraal: ca. 5°
Verbind de prothesekoker met behulp van de gekozen adapters
met de prothesevoet. Neem hierbij de gebruiksaanwijzingen van de
adapters in acht.
Sagittale uitlijning prothesekoker
In het proximale bereik in het midden ten opzichte van
opbouwlijn
Kokerflexie
Stompflexie van de patiënt + 5°
Let op de abductie- of adductiestand.
5.4.2 Statische opbouw
•
Ottobock adviseert op de prothese met behulp van de L.A.S.A.R. Postu
re aan te passen.
TT-prothesen: de belastingslijn moet ca. 15 mm anterieur van het com
•
promisdraaipunt volgens Nietert verlopen.
TF-prothesen: de belastingslijn moet ca. 40 mm anterieur van de draai-
•
as van het prothesekniescharnier verlopen.
5.4.3 Dynamische afstelling tijdens het passen
•
Pas de opbouw van de prothese in het frontale vlak en het sagittale vlak
aan (bijvoorbeeld door verandering van de hoek of door verschuiving)
zodat een optimale afwikkeling gewaarborgd is.
TT-prothesen: zorg voor een fysiologische beweging van de knie bij het
•
overbrengen van het gewicht.
•
Pas de uitlijning van de prothesevoet aan (zie pagina 73). De prothese
voet is optimaal uitgelijnd wanneer hij recht naar voren wijst bij contact
met de ondergrond.
72 | Ottobock