4.2.6 Aansluitingen voor lucht en water (Afb.G en H)
G (1) - Aansluiting persluchtleiding (alleen mod. PCP);
G (2) - Filter en condensafvoer (alleen mod. PCP);
H (1) - Wateraansluitingen INLET.
H (2) - Wateraansluitingen OUTLET
4.3 BEVEILIGINGS- EN INTERLOCKFUNCTIES
4.3.1 Hoofdschakelaar
- Positie "O" = open vergrendelbaar (zie hoofdstuk 1).
OPGELET! In positie "O" staan de interne aansluitklemmen (L1+L2)
van de voedingskabel onder spanning.
- Positie " I " = gesloten: puntlasapparaat gevoed maar niet in werking (STAND BY)
display verlicht.
Noodwerking
Als het lasapparaat in werking is, zorgt openen (pos. "I" =>pos. "O") ervoor dat het
apparaat een noodstop maakt:
- stroom uitgeschakeld;
- blokkering beweging: cilinder naar afvoer (indien aanwezig);
- automatisch herstarten onmogelijk.
OPGELET! CONTROLEER REGELMATIG OF DE NOODSTOP GOED
WERKT.
4.3.2 Starttoets "START"
Deze toets moet worden ingedrukt om opdracht tot lassen te kunnen geven in de
volgende omstandigheden:
- bij iedere keer dat de hoofdschakelaar wordt afgesloten (pos "O" => pos " I ");
- na iedere inschakeling van de veiligheids-/beveiligingsinrichtingen;
- na terugkeer van de voeding (elektriciteit en perslucht) nadat deze is afgesloten of
uitgevallen.
OPGELET! REGELMATIG CONTROLEREN OF DE BEVEILIGDE START
GOED WERKT.
4.3.3 Schakelaar cyclus NIET LASSEN / LASSEN
-
NIET LASSEN: het puntlasapparaat kan worden bediend zonder te lassen.
Dit wordt gebruikt om de armen te laten bewegen en de elektroden te sluiten
zonder afgifte van stroom.
RESTRISICO! Ook in deze modus bestaat het gevaar voor
beknelling van de bovenste ledematen: neem de benodigde
voorzorgsmaatregelen (zie het hoofdstuk veiligheid).
-
LASSEN (normale lascyclus): schakelt het lasapparaat in bij uitvoer van de
las.
4.3.4 Thermische beveiliging (AL1)
Wordt ingeschakeld bij overtemperatuur van het puntlasapparaat door het ontbreken
of onvoldoende debiet van het koelwater of door een werkcyclus (DUTY CYCLE) die
hoger is dan de toegestane thermische limiet.
De inschakeling wordt gesignaleerd doordat het pictogram van AFB D2-9 gaat
branden en door AL1.
EFFECT: blokkeren van de stroom (lassen onmogelijk).
HERSTEL: handmatig (druk op de toets START) nadat de temperatuur weer binnen
de toegestane limieten is (pictogram AL1 gaat uit en "START" gaat branden).
4.3.5 Beveiliging perslucht (AL6 - alleen mod. PCP)
Wordt ingeschakeld als de druk van de persluchtvoeding ontbreekt of daalt (p < 2,5 ÷
3 bar); de inschakeling wordt gesignaleerd door de indicatie van de manometer (0 ÷ 3
bar) en door AL6 op het display.
EFFECT: blokkeren van de bewegingen: openen van de elektroden (cilinder afvoer);
blokkeren van de stroom (lassen onmogelijk).
HERSTEL: handmatig (druk op de toets START) na terugkeer binnen de toegestane
druklimieten ("START" wordt aangegeven op het display).
4.3.6 Beveiliging over- en onderspanning (AL3 en AL4)
Wordt ingeschakeld bij overmatige over- of onderspanning van de elektrische
voeding; de inschakeling wordt gesignaleerd doordat AL3 (overspanning) en AL4
(onderspanning) op het display worden aangegeven.
EFFECT: blokkeren van de bewegingen: cilinder afvoer (indien aanwezig); blokkeren
van de stroom (lassen onmogelijk).
HERSTEL: handmatig (druk op de toets START) na terugkeer binnen de toegestane
spanningslimieten ("START" wordt aangegeven op het display).
5. INSTALLATIE
OPGELET! ALLE OPERATIES VAN INSTALLATIE EN ELEKTRISCHE EN
PNEUMATISCHE AANSLUITING UITVOEREN WANNEER DE PUNTLASMACHINE
ZORGVULDIG
IS
UITGESCHAKELD
VOEDINGSNET.
DE
ELEKTRISCHE
EN
PNEUMATISCHE
UITSLUITEND UITGEVOERD WORDEN DOOR ERVAREN OF GEKWALIFICEERD
PERSONEEL.
5.1 UITRUSTING
De puntlasmachine uitpakken, de aansluitingen uitvoeren, zoals in dit hoofdstuk wordt
aangegeven.
5.2 WIJZE VAN OPHIJSEN (FIG.E)
Het ophijsen van de puntlasmachine moet uitgevoerd worden met een dubbele kabel
en haken, gebruik makend van de desbetreffende ringen.
Het is strikt verboden de puntlasmachine te omgorden op manieren die verschillen van
diegene die aangeduid worden (vb. op armen of elektroden).
5.3 PLAATSING
Op de plaats van installatie een voldoende ruime zone voorzien, vrij van hindernissen
die geschikt is om een veilige toegang naar de bedieningspanelen en de werkzone
EN
LOSGEKOPPELD
VAN
AANSLUITINGEN
MOETEN
(elektroden) te garanderen.
Verifiëren of er zich geen hindernissen bevinden ter hoogte van de openingen van
de toevoer en afvoer van de koellucht, en hierbij controleren of er geen geleidende
stoffen, corrosieve dampen , vocht, enz. kunnen aangezogen worden.
De puntlasmachine op een vlakoppervlak van homogeen en compact materiaal
plaatsen (vloer van beton of met analoge fysische kenmerken).
De puntlasmachine aan de grond vasthechten met vier schroeven M10 gebruik
makend van de speciaal daartoe bestemde gaten op het onderstel; elk afzonderlijk
element van vasthechting op de vloer moet een treksterkte van minstens 60 Kg
(60daN) garanderen.
Maximale belasting
De maximale belasting die op de onderarm kan toegepast worden (geconcentreerd op
de as van de elektrode) bedraagt 35 kg (35 daN).
5.4 VERBINDING MET HET NET
5.4.1 Waarschuwingen
- Voordat men gelijk welke elektrische verbinding uitvoert, verifiëren of de gegevens
op de plaat van de puntlasmachine overeenstemmen met de spanning en
frequentie van het net beschikbaar op de plaats van installatie.
- De puntlasmachine moet uitsluitend verbonden worden met een voedingssysteem
met geleider van neutraal aangesloten op de aarde.
- Om de bescherming tegen een onrechtstreeks contact te garanderen,
differentiaalschakelaars van het volgende type gebruiken:
- Type A (
) voor eenfase machines;
- Type B (
- Teneinde te voldoen aan de vereisten van de Norm EN 61000-3-11 (Flicker) raadt
men aan de puntlasmachine te verbinden met de punten van interface van het
voedingsnet die een impedantie hebben kleiner dan Zmax =0.066 ohm.
- De puntlasmachine valt niet onder de vereisten van de norm IEC/EN 61000-3-12.
Indien ze aangesloten wordt op een openbaar voedingsnet, behoort het tot de
verantwoordelijkheid van de installateur of de gebruiker om te verifiëren of de
puntlasmachine kan worden aangesloten (indien nodig, de exploitant van het
distributienet raadplegen).
5.4.2 Verbinding van de voedingskabel met de puntlasmachine (FIG.F)
Het rechter zijpaneel wegnemen, de kabelblokkering in dotatie monteren ter hoogte
van het voorziene gat op het achterste paneel.
De voedingskabel door de kabelblokkering doen gaan en deze verbinden met de
klemmen van de voedingsbasis (fasen L1(N) - L2) en met de schroefklem van de
beschermende aardeaansluiting - geel groene geleider).
Naargelang het model van klemmenbord de uiteinden van de kabel uitrusten zoals op
de figuur wordt aangeduid (FIG.F1, F2) .
De kabel blokkeren en hierbij de schroeven van de kabeldoorgang vastdraaien.
Zie paragraaf " TECHNISCHE GEGEVENS" voor de toegestane minimum doorsnede
van de geleiders.
5.4.3 Stekker en stopcontact
Met de voedingskabel een standaardstekker verbinden (3P+T: er worden slechts
2 polen gebruikt voor de verbinding 400V INTERFASEN; 2P+T: verbinding 230V
EENFASE) met een adequaat vermogen en een stopcontact voorbereiden beschermd
door zekeringen of door een thermomagnetische automatische schakelaar; de
speciale aardklem moet verbonden worden met de aardegeleider (geel-groen) van
de voedingslijn.
Het vermogen en de kenmerken van de ingreep van de zekeringen en van de
thermomagnetische schakelaar staan aangeduid in de paragraaf "ANDERE
TECHNISCHE GEGEVENS" en/of TAB. 1.
Indien meerdere puntlasmachines geïnstalleerd worden, moet men de voeding
cyclisch verdelen tussen de drie fasen zodanig dat een meer evenwichtige lading
wordt gerealiseerd; voorbeeld:
puntlasmachine 1: voeding L1-L2;
puntlasmachine 2: voeding L2-L3;
puntlasmachine 3: voeding L3-L1.
OPGELET! Het niet in acht nemen van de voornoemde regels maakt
het door de fabrikant voorzien veiligheidssysteem inefficiënt (klasse I) met
daaruit volgende zware risico's voor de personen (vb. elektroshock) en voor de
dingen (vb. brand).
5.5 PERSLUCHTAANSLUITING (AFB. G) (alleen mod. PCP)
- Zorgen voor een persluchtleiding met een bedrijfsdruk van tenminste 6 bar.
- De leidingbevestiging, geleverd als accessoire, aansluiten op de gasaansluiting
van 1/8 van AFB. G-1; de verbindingen afdichten met teflontape.
- Een flexibele slang voor perslucht aansluiten met een diameter die geschikt is voor
de (gebruikte) bevestiging; de verbindingen afdichten met een geschikt bandje of
clip.
5.6 AANSLUITING VAN HET KOELCIRCUIT (AFB. H)
Er moet voor een aanvoerleiding worden gezorgd met water met een temperatuur
van niet hoger dan 30°C, met een minimumdebiet (Q) van niet minder dan de
specificatie in de TECHNISCHE GEGEVENS. Er kan een open (retourwater wordt
niet hergebruikt) of gesloten koelcircuit worden aangelegd, mits aan de temperatuur-
en debietparameters van het inkomende water wordt voldaan.
De als accessoire bijgeleverde wateraansluitingen verbinden met de gasaansluitingen
van 1/8 uit AFB. H: de wateraansluitingen hebben een afdichtring "OR" zodat er bij hun
aansluiting geen teflontape nodig is.
De aanvoerwaterslang (AFB. H-1) aansluiten op de externe waterleiding en controleren
HET
of de afvoer en het debiet van de retourleiding (AFB. H-2) juist zijn; de aansluitingen
afdichten met een geschikt bandje of clip.
OPGELET! Lasoperaties uitgevoerd in afwezigheid of onvoldoende
circulatie van water kunnen de buiten bedrijfstelling van de puntlasmachine
veroorzaken wegens oververhitting.
6. WEERSTANDSLASSEN
6.1 PRELIMINAIRE OPERATIES
Voordat men gelijk welke lasoperatie (puntlassen) uitvoert, moeten er een reeks
nazichten en regelingen worden uitgevoerd met de hoofdschakelaar in de stand " O "
(bij de versies PCP met gesloten hangslot) en de voeding van de perslucht in secties
verdeeld (NIET AANGESLOTEN):
- Controleren of de elektrische aansluiting correct is uitgevoerd volgens de vorige
instructies.
- Het koelwater in circulatie brengen.
- De diameter ("d") van het contactvlak van de elektroden aanpassen in functie van de dikte
- 45 -
) voor driefasen machines.