3 . Stel de afsluitkraan bij om de injectiespuit op de
klepconstructie aan te sluiten (zie afbeelding A-2).
4 . Zet de klep verticaal met de uitlaat naar beneden gericht.
5 . Met behulp van de injectiespuit spoelt u voorzichtig de
zoutoplossing door het systeem, terwijl u behoedzaam op
het reservoir drukt om luchtbellen uit de klepconstructie te
verwijderen. Zodra vloeistof door de klep begint te stromen,
kunt u de uitlaat van de klep opwaarts richten om te helpen
het systeem te ontluchten.
Opmerking: door een te hoge stroomsnelheid (>0,75 ml/min)
wordt de SIPHONGUARD geactiveerd en lijkt de klep distaal
te zijn afgesloten. In werkelijkheid wordt de stroom omgeleid
naar het secondaire pad met hoge weerstand.
6 . Dompel zodra alle lucht uit de klep is verwijderd, de klep
helemaal in het waterbad. Bij kleppen met een distale
katheter dompelt u het uiteinde van de katheter onder in het
waterbad om nauwkeurige resultaten te krijgen. Controleer of
er geen luchtbellen aan het uiteinde van de distale katheter
zitten en of het waterbad geen obstructie vormt voor het
uiteinde van de katheter.
7 . Stel de afsluitkraan bij om de injectiespuit op de manometer
(zie afbeelding A-6) aan te sluiten en vul de manometer
opnieuw tot een hoogte die gelijk is aan de werkdruk van de
eerstvolgende hogere instelling boven de klepinstelling die
wordt getest, of tot 60 cmH
Raadpleeg tabel 1 voor specificaties van de werkdruk.
8 . Draai de afsluitkraan om de manometer op de klep aan te
sluiten (zie afbeelding A-7).
9 . Het waterpeil in de manometer begint te zakken. Laat het
waterpeil gedurende 2 minuten zakken en lees vervolgens de
resulterende druk af.
Opmerking: voor kleppen met een distale katheter en/of
SIPHONGUARD wordt een test van langere duur aanbevolen
ter compensatie van de kans op een lagere stroomsnelheid
vanwege activering van de extra weerstand van de katheter
en/of de SIPHONGUARD. Laat het waterpeil gedurende 4
minuten zakken en lees vervolgens de resulterende druk af.
Testresultaten
De uiteindelijke sluitdruk kan worden vergeleken met
onderstaande tabel.
Opmerking: afwijkingen in de resultaten van het testen van
de sluitdruk van de manometer zijn mogelijk gebaseerd op de
testomstandigheden en de gebruikte testmethode.
Klepinstelling
1
2
3
4
5
6
7
8
O als instelling 8 wordt getest.
2
Minimale sluitdruk (mmH
0 mmH
0 mmH
30 mmH
55 mmH
80 mmH
105 mmH
140 mmH
300 mmH
57
NL – NEDERLANDS
O)
2
O
2
O
2
O
2
O
2
O
2
O
2
O
2
O
2