Vervang altijd alle batterijen tegelijkertijd. Gebruik alleen batte-
rijen van één fabrikant en met dezelfde capaciteit.
Neem de batterijen uit het meetgereedschap als u het
langdurig niet gebruikt. Als de batterijen lang worden be-
waard, kunnen deze gaan roesten en leegraken.
Gebruik
Ingebruikneming
Bescherm het meetgereedschap tegen fel zonlicht.
Stel het meetgereedschap niet bloot aan extreme tempe-
raturen of temperatuurschommelingen. Laat het bijvoor-
beeld niet lange tijd in de auto liggen. Laat het meetgereed-
schap bij grote temperatuurschommelingen eerst op de
juiste temperatuur komen voordat u het in gebruik neemt. Bij
extreme temperaturen of temperatuurschommelingen kan
de nauwkeurigheid van het meetgereedschap nadelig wor-
den beïnvloed.
Plaats de laserontvanger zo dat de laserstraal het ontvangstveld
35 kan bereiken. Als de rotatielaser over verschillende rotatie-
snelheden beschikt, dient u 600 min
In- en uitschakelen
Bij het inschakelen van het meetgereedschap klinkt een
luid geluidssignaal. „Het A-gewogen geluidsdrukniveau van
het geluidssignaal bedraagt op 0,2 m afstand maximaal
99 dB(A)."
Houd het meetgereedschap niet dicht bij uw oor. Het lui-
de geluid kan het gehoor beschadigen.
Als u het meetgereedschap wilt inschakelen, drukt u op de aan/
uit-toets 42. Er klinkt een geluidssignaal en alle indicaties in het
display lichten kort op.
Als u het meetgereedschap wilt uitschakelen, drukt u opnieuw
op de aan/uit-toets 42. Ter bevestiging klinkt een dubbel ge-
luidssignaal.
Als er ca. 7 minuten geen toets op het meetgereedschap wordt
ingedrukt en het ontvangstveld 35 7 minuten lang niet door een
laserstraal wordt bereikt, wordt het meetgereedschap automa-
tisch uitgeschakeld om de batterijen te ontzien.
Instelling van middenindicatie kiezen
Met de toets 33 kunt u vastleggen met welke nauwkeurigheid de
positie van de laserstraal op het ontvangstveld als „in het mid-
den" wordt aangegeven:
– Instelling „fijn" (indicatie a in display),
– Instelling „middel" (indicatie b in display),
– Instelling „grof" (indicatie c in display).
Bij wijziging van de nauwkeurigheidsinstelling klinken afhanke-
lijk van de gekozen instelling een, twee of drie geluidssignalen.
De instelling van de nauwkeurigheid wordt bij het uitschakelen
van het meetgereedschap opgeslagen.
Richtingindicaties
De positie van de laserstraal in het ontvangstveld 35 wordt aan-
gegeven:
– door de richtingindicaties „omlaag bewegen" d, „omhoog be-
wegen" f resp. midden e in het display 36 aan de voor- en
achterzijde van het meetgereedschap,
– door de LED „omlaag bewegen" 38, „omhoog bewegen" 41
resp. midden 39 aan de voorzijde van het meetgereedschap,
2 610 A15 294 • 7.5.12
-1
in te stellen.
– optioneel door het geluidssignaal (zie „Geluidssignaal voor
het aangeven van de laserstraal", pagina 121).
Meetgereedschap te laag: Als de laserstraal de bovenste helft
van het ontvangstveld 35 doorloopt, verschijnt de richtingindi-
catie f in het display en brandt de bijbehorende rode LED 41.
Indien het geluidssignaal ingeschakeld is, klinkt er een signaal
met een langzaam ritme.
Beweeg het meetgereedschap in de richting van de pijl om-
hoog. Bij het benaderen van de middenmarkering worden twee
of drie streepjes in de richtingindicatie f weergegeven.
Meetgereedschap te hoog: Als de laserstraal de onderste helft
van het ontvangstveld 35 doorloopt, verschijnt de richtingindi-
catie d in het display en brandt de bijbehorende rode LED 38.
Indien het geluidssignaal ingeschakeld is, klinkt er een signaal
met een snel ritme.
Beweeg het meetgereedschap in de richting van de pijl omlaag.
Bij het benaderen van de middenmarkering worden twee of drie
streepjes in de richtingindicatie d weergegeven.
Meetgereedschap in het midden: Als de laserstraal het ont-
vangstveld 35 ter hoogte van de middenmarkering 40 door-
loopt, wordt de middenindicatie e in het display weergegeven
en brandt de bijbehorende blauwe LED 39. Indien het geluids-
signaal is ingeschakeld, klinkt er een continu signaal.
Als het meetgereedschap zodanig wordt bewogen dat de laser-
straal het ontvangstveld 35 weer verlaat, knipperen gedurende
5 seconden de laatst aangegeven richtingindicatie f resp. d in
het display en de bijbehorende LED 41 resp. 38.
U kunt de LED's van de richtingindicatie uitschakelen om de bat-
terijen te ontzien. Houd voor het uit- of inschakelen van de
LED's de toets voor de instelling van de meetnauwkeurigheid
33 ingedrukt en druk vervolgens kort op de aan/uit-toets 42.
Ter bevestiging knipperen alle LED's kort. Nadat de LED's inge-
schakeld zijn, branden ze gedurende 1 seconde.
Geluidssignaal voor het aangeven van de laserstraal
De positie van de laserstraal op het ontvangstveld 35 kan door
een geluidssignaal worden aangegeven.
U kunt kiezen uit de volgende geluidssignaalinstellingen:
– een geluidssignaal met hoge frequentie en twee beschikbare
geluidsvolumes,
– geluidssignalen met drie lage frequenties en één geluids-
volume,
– geluidssignaal voor het aangeven van de laserstraal uitscha-
kelen.
Druk voor het veranderen van het geluidsvolume of voor het
uitschakelen van het geluidssignaal op de geluidssignaaltoets
34 tot het gewenste geluidsvolume in het display wordt weerge-
geven. Bij een laag geluidsvolume verschijnt de geluidssig-
naalindicatie h in het display met één streepje, bij een hoog ge-
luidsvolume met drie streepjes (alleen beschikbaar bij de
hoogste frequentie). Nadat het geluidssignaal uitgeschakeld is,
verdwijnt de indicatie. Als u de geluidssignaaltoets indrukt,
klinkt eerst een kort signaal ter bevestiging en vervolgens een
kort tweede signaal met het gekozen volume.
Onafhankelijk van het gekozen volume van het signaal klinkt ter
bevestiging een kort signaal met een laag volume en de ingestel-
de frequentie, telkens wanneer u een toets op het meetgereed-
schap indrukt.
Nederlands | 121