Alleen voor modellen met mechanische transmissie
1. Activeer het pedaal helemaal en plaats de versnelling-
shendel in de positie van de 1e versnelling.
2. Houd het pedaal ingedrukt (afb.9 n.8), schakel de
parkeerrem uit.
3. Laat het pedaal geleidelijk aan los zodat het overgaat
van de functie «rem» naar die van «koppeling», door de
achterwielen te activeren.
4. Bereik geleidelijk aan de gewenste snelheid door op de
gashendel en de versnellingsbak te handelen; om over
te gaan van de ene naar de andere versnelling moet de
koppeling geactiveerd worden, door het pedaal half in
te drukken.
Alleen voor modellen met hydrostatische transmissie:
1. Schakel de handrem uit, laat het rempedaal los.
2. Verplaats de hendel voor de regeling van de snelheid in
de richting «F» en bereik de gewenste snelheid door op
de hendel en het pedaal te handelen.
Het loslaten van de koppeling of de inschakeling
van de tractie moet geleidelijk aan gebeuren
om een te bruuske koppeling te vermijden wat
wheelies en controleverlies over het voertuig
kan veroorzaken.
• Remmen
Alleen voor modellen met mechanische transmissie: druk
het pedaal helemaal in, door eerst snelheid te minderen met
de gashendel zodat het remsysteem niet wordt overbelast.
Alleen voor modellen met hydrostatische transmissie: Minder
eerst de snelheid van de machine door het toerental te
verlagen, en druk daarna op het rempedaal om nog snelheid
te minderen, tot het voertuig wordt gestopt.
Wanneer het rempedaal wordt ingedrukt, moet tegelijkertijd
de retour van de hendel voor de regeling van de snelheid in
stand «N» geactiveerd worden.
• Achteruitversnelling
BELANGRIJK Het inschakelen van de achteruitversnelling
dient uitgevoerd te worden als de machine stilstaat.
BELANGRIJK Om achteruit te kunnen rijden met de maai-in-
richtingen ingeschakeld, moet men de toets voor toelating inge-
drukt houden (par. 4) om te vermijden dat de motor stilvalt.
Alleen voor modellen met mechanische transmissie:
1. Schakel het pedaal in (par. 4) tot de machine stil staat;
2. Schakel de achteruitversnelling in door de hendel zijde-
lings te verplaatsen en in stand «R» te plaatsen.
3. Laat het pedaal geleidelijk aan los om de koppeling in
te schakelen en de achteruitversnelling te beginnen.
Alleen voor modellen met hydrostatische transmissie:
4. Zodra de machine is gestopt, begin dan achteruit te
rijden door de hendel van de regeling van de snelheid in
de richting «R» te bewegen.
• Het gras maaien
Doe als volgt om met de machine te werken:
1. zet de gashendel in de stand «SNEL»;
2. plaats de maaigroep op de maximale hoogte;
3. de maai-inrichtingen inschakelen, enkel op het grasveld,
vermijd de maai-inrichtingen in te schakelen op grond
met grind of te hoog gras;
4. begin geleidelijk aan en zeer voorzichtig te rijden, zoals
eerder al werd beschreven;
5. regel de werksnelheid en de maaihoogte volgens de
toestand van het gazon (hoogte, dichtheid en vochtigheid
van het gewas);
Elke keer als een afname in het aantal toeren van de motor
wordt waargenomen, moet men de snelheid te vertragen, denk
eraan dat er nooit een mooi maaibeeld verkregen wordt als de
rijsnelheid te hoog is ten opzichte van de hoeveelheid gras.
Schakel de maai-inrichtingen uit en breng de snijgroep
naar de hoogste stand, elke keer dat een obstakel moet
overschreden worden.
• Opvangzak leegmaken
BELANGRIJK Het legen van de opvangzak kan alléén wor-
den uitgevoerd als de messen uitgeschakeld zijn; is dit niet het
geval dan slaat de motor af.
Om de opvangzak leeg te maken:
1. de maai-inrichtingen uitschakelen;
2. het toerental van de motor verlagen;
3. stel de transmissie in de vrijstand («N») en stop de
vooruitbeweging;
4. trek de handrem aan op hellingen;
5. neem de handgreep achteraan vast (afb. 15.A) en kantel
de opvangzak om hem leeg te maken.
Als de uitwerpkanaal verstopt is, als volgt te werk gaan:
1. stop de vooruitbeweging, ontkoppel de maai-inrichtingen
en leg de motor stil;
2. verwijder de opvangzak;
3. het opgehoopte gras bij de uitmonding van het uitwerp-
kanaal verwijderen .
Deze handeling moet uitgevoerd worden bij
stilgelegde motor.
5.5. STOPPEN
Om de machine te stoppen:
1. plaats de gashendel in de stand «LANGZAAM»;
Om een ontploffing in de knalpot te vermijden
dient u de gashendel, 20 seconden voordat u
de motor afzet, in de stand «schildpad» te laten.
2. de motor uitschakelen door de sleutel in de stop-stand
te zetten;
3. wanneer de motor uitgeschakeld is, de brandstofkraan
(afb. 16) openen (indien voorzien);
4. Verwijder de sleutel.
BELANGRIJK Om de lading van de accu in stand te hou-
den, wordt de sleutel niet in de stand «DRAAIEN» gelaten wan-
neer de motor niet aanstaat.
De motor kan onmiddellijk na het uitschakelen
zeer warm zijn. Raak de knalpot of de delen
ernaast niet aan. Gevaar op brandwonden.
5.6. NA HET GEBRUIK
• Laat de motor eerst afkoelen vóór de machine in elke
willekeurige ruimte op te bergen.
• Reinig de machine (par. 6.3).
NL - 6