1.3.9 Bescherming van het milieu
Laat de motorolie bij het aftappen nooit op de grond vloeien maar giet ze in een daartoe voorziene verzamelbak. Vermijd indien
mogelijk geluidsweerkaatsing door de muren of andere constructies, aangezien dat het geluidsniveau zou verhogen. Indien de demper
van uw aggregaat niet is uitgerust met een vonkenvanger en moet worden gebruikt in beboste gebieden, tussen struikgewas of op
onbewerkte met gras begroeide gronden, dient u zeer voorzichtig te werk te gaan opdat de vonken geen brand zouden veroorzaken
(struikgewas over een tamelijk grote oppervlakte verwijderen op de plaats waar u uw aggregaat wilt opstellen).
1.3.10 Gevaar van draaiende onderdelen
Ga nooit dichtbij draaiende onderdelen in werking staan met losse kleren of lange haren zonder beschermnet op het
hoofd. Probeer geen draaiende onderdelen in werking tegen te houden, te vertragen of te blokkeren.
Waarschuwing
1.3.11 Capaciteit van het stroomaggregaat (overbelasting)
Overschrijd nooit de capaciteit (Ampère en/of Watt) van het nominaal vermogen van het aggregaat tijdens werking in continu bedrijf.
Bereken het vereiste elektrische vermogen van de elektrische apparaten (in Watt of Ampère) alvorens het aggregaat aan te sluiten en
in werking te stellen. Dit elektrische vermogen staat eveneens vermeld op de identificatieplaat van de lampen, elektrische apparaten,
motoren etc. De totale waarde van alle vermogens van de gebruikte apparaten mag terzelfder tijd niet hoger liggen dan het nominale
vermogen van het aggregaat.
1.3.12 Voorwaarden voor het gebruik
De vermelde prestaties van de stroomaggregaten worden behaald onder de referentieomstandigheden volgens ISO 8528-1 (2005):
Totale atmosferische druk: 100 Kpa
Omgevingstemperatuur van de lucht: 25 °C (298K)
Relatieve vochtigheid: 30 %
De prestaties van de aggregaten worden ongeveer 4% verminderd voor elke temperatuurstijging van 10°C en/of ongeveer 1% voor
elke toename van de hoogteligging met 100 m.
2. Algemene beschrijving
2.1. Beschrijving van het aggregaat
Brandstoftankdop (punt 1, fig. A)
Olievuldop (punt 2 , fig. E)
Olieaftapplug (punt 3 , fig. A)
Uitlaatdemper (punt 4, fig. A)
Luchtfilter (punt 5, fig. A)
2.2. Beschrijving van het bedieningspaneel
Drukknop "noodstop" (punt 1, fig. B)
Urenteller (punt 2, fig. B)
Verlichting bedieningseenheid (punt 3, fig. B)
Aansluiting voor afstandsbediening (punt 4, fig. B)
Aardingsaansluiting (punt 5, fig. B)
Aansluitingen (punt 6, fig. B)
Thermische hoofdschakelaar (punt 8, fig. B) +
aardlekschakelaar (optie)
Startsleutel (punt 9, fig. B)
Startknop "START" (punt 10, fig. B)
Startaccu (punt 6, fig. A)
Bedieningspaneel (punt 7, fig. A)
Starthendel (punt 8, fig. A)
Afrolstarter (punt 9, fig. A)
Steun (punt 10, fig. A)
LED voorgloeibougie (punt 11, fig. B) (niet gebruikt)
LED storing motortemperatuur (punt 12, fig. B)
LED storing accu of laadalternator (punt 13, fig. B)
LED storing oliedruk (punt 14, fig. B)
LED storing niet starten (punt 15, fig. B)
LED storing overtoeren (punt 16, fig. B) (niet gebruikt)
Voedingszekering van de bedieningseenheid en de
brandstofpomp (punt 17, fig. B)
Voedingszekering van de urenteller en van de ventilator (punt
18, fig. B)
Sluitingen (punt 11, fig. A)
Hijsoog (punt 12, fig. A)
Handgreep (punt 13, fig. A)