uiteinde van de katheter halfweg worden opgevoerd (Afb. 6, D) tussen de ring (Afb. 6, C) en de schouder van
de verbindingsslang (Afb. 6, E). Bij Petite en Mini modellen moet het uiteinde van de katheter halfweg worden
opgevoerd (Afb. 7, D) tussen de ring (Afb. 7, C) en de poortbody (Afb. 7, E).
b. Schuif de kathetervergrendeling over de poortuitgangsslang en de katheter totdat de vergrendeling in de uitsparing
van de poortbody grijpt.
c. Bij juiste positionering mag het uiteinde van de kathetervergrendeling niet zichtbaar zijn. Het uiteinde van de
katheter moet zichtbaar zijn door het doorzichtige gedeelte van de kathetervergrendeling (Afb. 8).
Modellen met twee kamers:
a. Positioneer de kathetervergrendeling over het proximale uiteinde van de katheter, druk de katheter over
de poortuitgangsslangen (Afb. 9, A) en zorg daarbij dat de katheterlumina op één lijn liggen met de
poortuitgangsslangen.
b. Het uiteinde van de katheter moet tegen de poortbody worden gepositioneerd en moet de poortuitgangsslangen
volledig afdekken. Dit kan worden gevisualiseerd door het venster in de onderkant van de poortbody (Afb. 9, B).
c. Schuif de kathetervergrendeling over de poortuitgangsslangen en de katheter totdat de vergrendeling in de
schroefdraad in de poortbody grijpt. Draai de kathetervergrendeling rechtsom totdat de rotatie wordt gestopt door
de locatorpen. Bij juiste positionering zijn de vleugels van de kathetervergrendeling parallel met het voetstuk van
de poort.
d. Het uiteinde van de katheter moet er nu uitzien als een kleine O-ring of donut in het venster van de poortbody
(Afb. 9, C).
LET OP: Indien de katheter verkeerd wordt aangesloten, kan dit leiden tot beschadiging, lekken of mogelijk losraken
van de katheter. Het is raadzaam van tevoren te oefenen om te zorgen dat u handigheid hebt bij het aansluiten van de
katheter op de poort. Oefen echter niet met een katheter die bestemd is voor implantatie, omdat dit beschadiging van de
katheter tot gevolg kan hebben.
Verificatie van de flow
Verifieer dat de vloeistof onbelemmerd stroomt alvorens de poortpocket te sluiten. Om de tweewegsflow van de vloeistof
te bevestigen, maakt u gebruik van aspiratie en spoelt u daarna 20 mL fysiologisch zout door om bloed uit katheterlumen
(katheterlumina) en poortkamer(s) te verwijderen. Spoel elke kamer en het bijbehorende katheterlumen door met 5 mL
gehepariniseerde zoutoplossing (100 IE/mL) (3 mL bij Mini systemen). Bij modellen met twee kamers moeten beide kamers
en bijbehorende katheterlumina worden gecontroleerd. Gebruik een niet-borende naald en een spuit van ten minste
10 mL met fysiologisch zout om te bevestigen dat de flow niet wordt belemmerd en dat er geen lekken zijn. Na verificatie
van de flow moet een heparineslot worden aangebracht met 5 mL gehepariniseerde zoutoplossing (100 IE/mL) (3 mL bij
Mini systemen). Ga door met het injecteren van vloeistof, druk met uw vingers op de poort terwijl u de naald terugtrekt
om reflux te voorkomen.
Hechten van de poort en sluiten van de operatieplaats
Veranker de poort aan de fascia met niet-resorbeerbare hechtdraden. Het verdient aanbeveling drie hechtdraden te
gebruiken, waarbij ten minste één daarvan op elk uiteinde van de poort wordt aangebracht. Sluit de operatieplaats
en zorg dat de poort niet onmiddellijk onder de incisie ligt. Verkrijg toegang tot de poort, om te verifiëren dat er naar
behoren een heparineslot tot stand is gebracht, alvorens de patiënt naar de verkoeverkamer te sturen.
WAARSCHUWING: Het niet afdoend verankeren van de poort aan de fascia verhoogt het risico van breken en/of
losraken van de katheter, hetgeen tot kathetermigratie kan leiden.
GEBRUIKSAANWIJZING INJECTIE, INFUSIE EN AFNAME VAN BLOEDMONSTERS
Algemene overwegingen
• Pas altijd een aseptische techniek toe alvorens toegang tot het systeem te verkrijgen.
• Vind de poort middels palpatie.
• Let op een wondhematoom of ophoping van sereus vocht rondom de implantatieplaats.
• Gebruik spuiten van ten minste 10 mL voor alle spoel- of injectieprocedures.
• Gebruik uitsluitend voor eenmalig gebruik bestemde, niet-borende naalden van 19 tot 22 gauge. Niet-borende
naalden behouden de levensduur van het zelfafdichtende septum.
Inbrengen van de naald
De naalden moeten haaks op de geïmplanteerde poort worden ingebracht nadat het septum van de poort is gevonden.
1. Puncteer de huid onmiddellijk boven het septum en voer de punt van de naald langzaam op door het septum totdat
hij contact maakt met de onderkant van de poortkamer (Afb. 10). NB: Een onvolledige inbrenging van de naald kan
leiden tot obstructie van de naald door het septum. Schud en kantel de naald niet.
2. Stabiliseer de naald in het septum van de poort en dek hem af met een steriel verband. NB: Stel het systeem nooit
bloot aan lucht.
63