Let bij tracheacanules met cuff op de volgende punten:
Controleer vóór het inbrengen van de tracheacanule ook de cuff (ballon) – die mag niet beschadigd
zijn of lekken en moet de vereiste afdichting waarborgen. Wij raden u daarom vóór elk gebruik aan de
afsluiting te controleren (zie par. VII, nr. 3.1.1). De ballon moet voor het inbrengen van de canule vol-
ledig geleegd zijn (zie afb. 7b)! Let er bij het gebruik van een hulpmiddel voor het spreiden van de tra-
cheostoma op dat de canule, en met name de cuff, door het spreiden niet door trek beschadigd wordt.
Aansluitend wordt een tracheacompres op de canulebuis geschoven.
Om het glijvermogen van de tracheacanules te verhogen en daardoor het inschuiven in de trachea te
vereenvoudigen, verdient het aanbeveling de buitenslang in te smeren met een OPTIFLUID
-doekje
®
met stomaolie (REF 31550), wat een gelijkmatige verdeling van de stoma-olie op de canulebuis ga-
randeert (zie afb. 4a en 4b).
Als u de canule zelf inbrengt, kunt u dit vergemakkelijken door de Fahl
-tracheacanules vóór een
®
spiegel in te brengen.
Houd de Fahl
-tracheacanules bij het inbrengen met de ene hand aan het canuleschild vast (zie afb. 5).
®
Met de andere, vrije hand kunt u het tracheostoma iets uit elkaar trekken zodat de canulepunt beter
in de ademopening past.
Voor het spreiden van de tracheostoma zijn ook speciale hulpmiddelen verkrijgbaar, waarmee de tra-
NL
cheostoma gelijkmatig en voorzichtig kan worden gespreid, bijv. ook in noodgevallen bij een collabe-
rende tracheostoma (zie afb. 6).
Let er bij het gebruik van een hulpmiddel voor het spreiden op dat de canule door het spreiden niet
door trek beschadigd wordt.
Voer nu de tracheacanule tijdens de inspiratiefase (bij het inademen) voorzichtig in de tracheostoma en
buig het hoofd daarbij iets naar achteren (zie afb. 7).
Schuif de canule weer in de trachea.
Nadat u de canule verder in de luchtpijp hebt geschoven, kunt u het hoofd weer rechtop houden.
Als een obturator wordt gebrukt, moet deze direct uit de tracheabuis worden verwijderd.
Tracheacanules dienen steeds met een speciale canuledraagband te worden bevestigd. Deze sta-
biliseert de canule en zorgt er zo voor dat de tracheacanule goed in de tracheostoma blijft zitten (zie
afb. 1).
1.1 Vullen van de cuff (indien aanwezig)
Voor het vullen van de cuff wordt via de Luer-aansluiting (genormaliseerde conische verbinding) van
de toevoerlang door middel van een cuffdrukmeter (bijv. cuffdrukmeter) een vooraf bepaalde druk in de
manchet opgebouwd. Tenzij de arts andere aanbevelingen geeft, raden wij een cuffdruk aan van min.
15 mm Hg (20 cm H
O) tot 18mm Hg (25 cm H
O). De cuffdruk mag de 18mm Hg (ca. 25 cm H
O) in
2
2
2
geen enkel geval overschrijden.
Vul de cuff maximaal tot deze gewenste druk en controleer of er via de canule voldoende luchttoevoer
plaatsvindt.
Let er daarbij altijd op dat de cuff onbeschadigd is en goed werkt.
Als de gewenste afsluiting ook na herhaalde pogingen met het vermelde grensvolume niet bereikt
wordt, is mogelijk een canule met een grotere diameter geïndiceerd.
De juiste cuffdruk moet regelmatig, d.w.z. ten minste om de twee uur, worden gecontroleerd.
LET OP!
Alle voor het vullen van de cuff gebruikte instrumenten moeten schoon zijn en vrij zijn van
vreemde deeltjes! Trek deze van de lueraansluiting van de toevoegslang af zodra de cuff ge-
vuld is.
LET OP!
Als de maximumdruk langdurig wordt overschreden, kan de doorbloeding van de slijmvliezen
worden aangetast (gevaar voor ischemische necrosen, drukulcera, tracheomalacie, tracheas-
tenose, pneumothorax). Bij bademende patiënten mag de cuffdruk niet dalen tot onder de door
de arts bepaalde waarde, om een stille aspiratie te voorkomen. Sissende geluiden bij de ballon,
vooral bij het uitademen, wijzen erop dat de ballon de trachea niet voldoende afsluit. Als de
trachea niet met de door de arts bepaalde drukwaarden wordt afgesloten, moet alle lucht weer
uit de ballon worden gezogen en de blokkeringsprocedure worden herhaald.
Als dit bij diverse pogingen niet lukt, raden wij het gebruik van de eerstvolgende grotere trache-
acanule met ballon aan. Vanwege de gasdoorlaatbaarheid van de ballonwand kan de druk van
de ballon in principe in de loop der tijd dalen, kan echter bij gasnarcosen ook ongewild stijgen.
Een regelmatig drukcontrole wordt daarom altijd aanbevolen.
De cuff mag in geen geval overvuld worden met lucht, omdat dit beschadiging van de trachea-
wand of scheuren in de cuff tot gevolg kan hebben met daaruit voortvloeiend leeglopen of ver-
vormen van de cuff, waardoor een blokkering van de luchtwegen niet uitgesloten kan worden.
LET OP!
Tijdens anesthesie kan de cuffdruk door gebruik van distikstofoxide (lachgas) stijgen of dalen.
2. Verwijderen van de canule
68