7.
INDIVIDUALISERING VAN BEHANDELING
Weeg in de volgende gevallen de relatieve risico's en voordelen van procedures voor het verwijderen van intravasculaire geleiders tegen elkaar af:
•
ICD-geleiders met dubbele wikkeling worden verwijderd met de in SVC gelegen proximale wikkeling.
•
De geleider die wordt verwijderd, is scherp gebogen of er zijn aanwijzingen van breuk.
•
Het isolatiemateriaal van de kabel lijkt beschadigd te zijn, waardoor een longembolie tot de mogelijkheden gaat behoren.
•
Er heeft zich vegetatie direct op de geleider vastgezet.
8.
LEVERING
8.1
Sterilisatie
•
Uitsluitend voor eenmalig gebruik. Niet bedoeld voor hersterilisatie of herverwerking.
•
Gesteriliseerd door middel van ethyleenoxide.
•
Niet-pyrogeen.
•
Steriliteit gegarandeerd als de verpakking ongeopend en onbeschadigd is.
•
Bewaar het hulpmiddel op een droge en koele plaats (onder 60 °C/140 °F) totdat het wordt gebruikt.
8.2
Inspectie voor gebruik
•
Inspecteer vóór gebruik de steriele verpakking om te controleren of de zegels niet zijn verbroken. Alle voor de procedure benodigde instrumenten, inclusief
de TightRail Mini-huls, moeten zorgvuldig worden gecontroleerd op defecten. Inspecteer de TightRail Mini-huls op verbuigingen, knikken of andere
beschadigingen. Dit product niet gebruiken als het is beschadigd of als de vervaldatum is overschreden.
9.
COMPATIBILITEIT
Informatie voor het vaststellen van compatibiliteit van afmetingen van de TightRail Mini-huls wordt weergegeven in tabel 1.
10. AANWIJZINGEN VOOR GEBRUIK
10.1
Installatieprocedure
Gereedmaken TightRail Mini-huls:
Open de steriele verpakking met steriele techniek. Verwijder het deksel van de bak en til het instrument er voorzichtig uit terwijl u de handgreep en de
schacht ondersteunt.
Voorbereiding patiënt:
1. Zorg dat u de voorgeschiedenis en de bloedgroep van de patiënt kent. Er dienen passende bloedproducten binnen handbereik te zijn.
2. Bepaal de fabrikant, het modelnummer en de implantatiedatum van de geleider die moet worden verwijderd. Evalueer de toestand, het type en de positie van
de geleider aan de hand van radiografie/echocardiografie.
3. Gebruik een procedureruimte met hoogwaardige faciliteiten voor fluoroscopie, stimulatie, defibrillatie, thoracotomie en pericardiocentese.
4. Prepareer en bedek de borstkas van de patiënt ter voorbereiding van een mogelijke thoracotomie; prepareer en bedek de lies van de patiënt ter voorbereiding
van een mogelijke verwijderingsprocedure langs femorale weg.
5. Zorg voor onmiddellijke chirurgische backup.
6. Zorg voor de benodigde reservevoorzieningen voor stimulatie.
7. Zorg dat er extra TightRail Mini-hulzen, andere hulzen, borgmandrijnen, mandrijnen voor het losschroeven van actieve fixatiegeleiders, lussen (femoraal
werkstation) en eventuele andere noodzakelijk geachte benodigdheden voorhanden zijn.
10.2
Klinische techniek
1. Patiënten worden geprepareerd voor gevallen van extractie van meedere geleiders, waaronder een noodhartoperatie. De voorbereidingen kunnen het volgende
omvatten: algemene endotracheale anesthesie of gedeeltelijke verdoving, scheren en voorbereiden van borstkas en lies, ECG-bewaking, inbrengen van een
arteriële lijn en een Foley-katheter, aanwezigheid van instrumenten voor stimulatie en defibrillatie, een elektrochirurgische eenheid en een sternumzaag
voor noodgevallen.
2. Er wordt een tijdelijke stimulatiegeleider ingebracht bij alle patiënten die een pacemaker nodig hebben. Dit geldt echter niet voor patiënten met een permanent
geïmplanteerde pacemaker waarvan de geleiders niet worden geëxtraheerd.
3. Er wordt fluoroscopie gebruikt om alle transveneuze manoeuvres te observeren.
4. Leg het proximale uiteinde van de geleider bloot en knip alle hechtdraden door waarmee de hechting van de ankerhuls is vastgezet. Verwijder indien
noodzakelijk aangroei van de geleider en leg de veneuze toegangslocatie bloot. Knip de pen van het geleideruiteinde door en verwijder de ankerhuls.
5. Voor actieve fixatiegeleiders schroeft u de helix van de geleider los.
6. Knip de connector van de pen van het geleideruiteinde door en verwijder de ankerhuls.
7. Breng een geleidervergrendelinstrument zo distaal mogelijk in in de geleider en vergrendel dit en activeer het vergrendelmechanisme. Bevestig de juiste
lengte aan hechtdraad op het proximale uiteinde van de geleiderisolatie en hoogspanningskabels om extra tractie te verkrijgen.
8. Bevochtig het binnenste lumen van de TightRail Mini-huls en maak het buitenste omhulsel nat.
9. Bij gebruik van een buitenhuls bevochtigt u het binnenste lumen en plaatst u dit over de TightRail Mini-huls.
10. Ondersteun de handgreep en de schacht van het TightRail Mini-instrument terwijl u het instrument op de borgmandrijn en de doelgeleider aanbrengt.
11. Extractietechniek:
a. Pas stevige tractie toe op de geleider en/of diens borgmandrijn om een stabiele 'rail'-positie te handhaven met de geleider en houdt deze coaxiaal op één lijn
met de TightRail Mini-huls. Dit is cruciaal voor een veilige doorgang van de TightRail Mini-huls over de geleider. Als de tractie onvoldoende is, kan de geleider
kromtrekken, waardoor de TightRail Mini-huls niet in de juiste baan kan worden opgevoerd.
b. Als er spanning staat op de geleider voert u de TightRail Mini-huls op over de geleider tot u weerstand voelt. Bij gebruik van een buitenhuls voert u
afwisselend de buitenhuls en de TightRail Mini-huls een stukje op over de geleider.
c. Bepaal aan de hand van de volgende richtlijnen of er sprake is van een weefselobstructie:
•
De TightRail Mini-huls wordt opgevoerd in de ader.
•
De TightRail Mini-huls buigt als er longitudinale druk wordt uitgeoefend.
•
Fluoroscopie wijst uit dat het uiteinde van de huls niet vooruit gaat ten opzichte van het hoofddeel van de geleider.
•
Fluoroscopie wijst uit dat het uiteinde van de TightRail Mini-huls niet is blijven haken aan een elektrode van de geleider, een buiging van de geleider
of een andere geleider.
P008138-A 09SEP21
(2021-09-09)
TightRail Mini
TM
Roterende dilatatorhuls
Gebruiksaanwijzing
Dutch / Nederlands
29