Mechanische Installatie; Elektrische Aansluiting - Nidec Leroy-Somer FLSD Ex db Serie Instalación Y Mantenimiento

Tabla de contenido

Publicidad

Idiomas disponibles
  • ES

Idiomas disponibles

  • ESPAÑOL, página 17
nl

MECHANISCHE INSTALLATIE

• De motoren zijn in de fabriek voorzien van veiligheidsetiketten die altijd leesbaar moeten blijven.
• Voor de ingebruikneming dient het condensvocht verwijderd te worden (zie § « regelmatig onderhoud »).
• Houd de toestand van alle pakkingen in de gaten en vervang deze regelmatig, indien nodig (minstens 1 keer per jaar
voor de motoren Ex tb en Ex tc). Bij alle werkzaamheden waarbij de motor uit elkaar moeten worden genomen, alle
pakkingen na reiniging van de onderdelen door originele vervangen. Bij het passeren van de as er voor zorgen dat de
pakkingen niet beschadigd worden bij de ingang van de spieën en de flenzen.
• De schroeven moeten minstens van klasse 8.8 zijn volgens ISO 898, behalve voor FLSD 90 LU en FLSD 112 MU,
waar deze van klasse 12.9 moet zijn. Voor temperaturen onder -40°C moet deze van klasse 12.9 zijn voor FLSD 90 en
FLSD 100.
• Voor de motoren FLSD 315 IIC bij een omgevings-T°. van < -25°C moeten de schroeven minstens van klasse 12-9 zijn.
• De riemen moeten antistatisch zijn en moeilijk open vuur verspreiden.
• De overgangspakkingen moeten beschermd worden tegen licht.

ELEKTRISCHE AANSLUITING

• De kabelingangen of niet-gebruikte leidingen moeten vervangen worden door schroefdoppen van een door het
concern goedgekeurd of gecertificeerd type zijn, waarbij de toepassing (gas en/of stof) en de bijbehorende
temperatuurklasse minstens overeenkomen met die van de plaats van het apparaat. Bij hun montage moeten de
voorschriften van hun instructiehandleidingen in acht genomen worden.
• Het inlaatsysteem voor de kabels moet conform één van de in 60079-14§10.4.2 beschreven mogelijkheden zijn; in het
bijzonder «met afdichtingsverbindingen» voor de materialen Ex db IIC.
• Bij een variant met aan elkaar verbonden kabel(s) moet de motor buiten de explosiegevaarlijke omgeving aangesloten
worden of beschermd worden door een geschikte beschermingswijze (gas en/of stof), terwijl de temperatuurklasse
minstens overeenkomt met die van de plaats van de aansluiting van het apparaat (zie de aanwijzingen op het
kenplaatje). De kabels moeten minstens van klasse C2 zijn of (en) gevuld zijn.
• De spanning en de voedingsfrequentie moeten overeenkomen met de op het kenplaatje van de motor vermelde
waarden.
• Voor de motoren die via een stroomnet worden aangedreven: de tolerantie is ±10% over de toegestane spanning
(slechts een toegestane spanning per motor) en de frequentietolerantie ±1%. Raadpleeg ons voor alle andere
voedingsvoorwaarden.
• Voor de motoren die via een regelaar worden aangedreven: de tolerantie is ±10% over de toegestane spanning op de
motorklemmen. Zie de aanwijzingen op het/de plaatje(s) van de regelaar. De temperatuurclassificatie werd gerealiseerd
met IGBT-regelaar, golfvorm PWM, min. schakelfrequentie = 3 kHz, U/f constant met open lus. In het geval van een
regelaar met spanningsval en een continue werking (minstens 1 uur) in het frequentiebereik 45-50 Hz T/Tn = 95 %
nemen.
• De keuze van de aansluitkabels wordt bepaald door de installatienormen en -regels die van toepassing zijn op de plek
waar het materiaal geïnstalleerd is, door de stroom, de spanning, de lengte, de temperatuur, "T.kabel" (indien op het
kenplaatje van de motor aanwezig is).
• De aansluiting moet voldoen aan de door de normen voorgeschreven installatievoorschriften, de geldende regelgeving
wordt toegepast onder de verantwoordelijkheid van een bevoegde persoon die zich moet vergewissen:
- van de conformiteit van het aansluitkastje (beveiligingsmodus Ex, IP, IK enz ...).
- van de conformiteit van de aansluiting op de klemmenstrook en de aanspankoppels.
- respect van de min. afstanden in de lucht, opgelegde door de normalisering; in het geval van een aansluitkastje Ex db
eb (HA 160 tot 355), vanaf iedere klem, de kabels met hun onderling parallel geplaatste kabelschoenen plaatsen, zodat
er een minimale isoleringsafstand van 14 mm verkregen wordt.
• De voor de aansluiting van de kabels gebruikte schroeven moeten dezelfde eigenschappen hebben als de klemmen of
de staafjes van de isolatoren (bijvoorbeeld geen stalen schroeven op klemmen van messing monteren).
• Het aarden van de hoofd- en eventuele hulpmotor is verplicht en moet gebeuren conform de van kracht zijnde
regelgeving.
• Wanneer de motor is voorzien van een hulpventilator, moet de hulpmotor van een voor de groep gecertificeerd type
zijn, waarbij de toepassing (Gas of Gas & Dust) en de temperatuurklasse minstens overeenkomen met die van de
hoofdmotor. De voedingen van de 2 motoren moeten zodanig met elkaar verbonden zijn dat het onder spanning
brengen van de hoofdmotor verplicht ondergeschikt is aan het onder spanning brengen van de hulpmotor. Het
uitschakelen van de hulpmotor moet tot het spanningloos maken van de hoofdmotor leiden. De installatie moet over een
voorziening beschikken die de werking van de hoofdmotor verbiedt wanneer er geen ventilatie is.
• Bij de service S1 zijn er 3 startpogingen na elkaar mogelijk wanneer de machine koud is en 2 wanneer deze warm is.
Het max. aantal startpogingen verdeeld over een uur is 6. Wanneer het starten vaak moeilijk gaat, kunnen de motoren
voorzien worden van een thermische beveiliging (ons raadplegen).
• Wanneer de thermische sondes in het materiaal verplicht zijn (om de maximale oppervlaktetemperatuur nooit te
bereiken), moeten deze verbonden worden met een voorziening (aanvullend en functioneel onafhankelijk van elk
systeem dat nodig zou kunnen zijn omwille van de werking in normale omstandigheden) die de stroom naar de motor
onderbreekt.
• De eventuele verwarmingsweerstanden (of de verwarming door inspuiting van laagspannings gelijk- of wisselstroom)
mogen slechts van stroom voorzien worden wanneer de motor spanningloos en koud is; hun gebruik wordt aanbevolen
bij een omgevingstemperatuur van ≤ 20°C. In alle gevallen moet het geproduceerde vermogen de inachtneming van de
temperatuurklasse van de motor garanderen.
• In geval van de montage van sensoren (bijvoorbeeld trillingssensoren) of accessoires (bijvoorbeeld een
impulsgenerator) moeten deze voorzieningen op een kastje worden aangesloten. Alle accessoires (en het kastje, indien
dit niet buiten de explosiegevaarlijke omgeving geplaatst is) moeten van een gecertificeerd of goedgekeurd type zijn
voor de groep, waarbij de toepassing (Gas of Gas & Dust ) en de temperatuurklasse minstens overeenkomen met die
van de motor. Bij hun montage moeten de voorschriften van hun instructiehandleidingen en de geldende regelgeving in
acht genomen worden.
27

Publicidad

Tabla de contenido
loading

Este manual también es adecuado para:

Leroy-somer flsd ex db eb serie

Tabla de contenido