2. Leg de patiënt plat op de rug voor de tracheostomie. (Afb. 4) Leg een kussen onder de schouders zodat hoofd en
hals helemaal kunnen worden gestrekt. Het hoofdeinde van het bed van de patiënt kan 30 à 40 graden worden
omhooggebracht naar goeddunken van de arts.
3. Pas de beademing en verdoving aan om de ademhaling van de patiënt te regelen. Er wordt een PEEP van 5 à 10
aanbevolen.
4. Instrueer de clinicus die de luchtwegen beheert om de fixatiebanden van de geplaatste endotracheale tube te
ontspannen en de cuff leeg te laten lopen. Door de benodigde wijzigingen in ademvolume, ademfrequentie
enz. te maken, kan worden beoordeeld hoeveel compensatie er nodig is voor de luchtlekkage. Vul de cuff van de
endotracheale tube opnieuw. Zorg voor constante oximetrie.
5. Prepareer het oppervlak aan de voorzijde van de hals en bedek het met een operatiedoek.
6. Kies een laaddilatator van de geschikte maat, breng royaal glijmiddel op het oppervlak van de dilatator aan
en laad de tracheostomietube op de dilatator. Zorg ervoor dat de tip van de tracheostomietube nauwsluitend
op de dilatator past. (Afb. 2) De ballon moet helemaal leeg zijn. Breng royaal glijmiddel aan op de gehele
tracheostomietube.
Tracheostomieprocedure
NB: Tracheostomietubes met twee canules kunnen eveneens worden geplaatst volgens onderstaande
techniek. De binnenste canule moet voor de inbrenging worden verwijderd. Controleer vóór de inbrenging
altijd of de dilatator op de tracheostomietube past.
1. Palpeer de oriëntatiepunten (incisura thyroidea, cricoïd) om de juiste locatie voor de plaatsing van de
tracheostomietube te bepalen. De perfecte locatie voor de toegang en de uiteindelijke plaatsing van de
tube bevindt zich tussen de eerste en de tweede of tussen de tweede en de derde kraakbeenring van de
trachea; zo mogelijk dient een van deze locaties te worden gekozen. (Afb. 3)
2. Maak, na het introduceren van een plaatselijk verdovingsmiddel, een huidincisie (verticaal of horizontaal) van
1,5-2,0 cm op de gewenste insteekplaats. (Afb. 5)
3. Gebruik desgewenst een mosquitoklem om een zorgvuldige dissectie verticaal en dwars naar beneden naar
de voorste tracheawand te verrichten. (Afb. 6) Prepareer met een vingertop de voorzijde van de trachea, in
de midline, vrij van weefsel en identificeer de cricoïd. Verplaats de isthmus van de schildklier, indien aanwezig,
naar beneden. NB: Een juiste huidincisie en stompe dissectie van het subcutane weefsel kan de noodzaak voor
overmatige kracht en torsie tijdens de procedure minimaliseren. Overmatige kracht en rotatie kan leiden tot
langdurige complicaties (bijv. stenose).
4. Laat de cuff van de endotracheale tube leeglopen en trek terug tot een passende afstand boven de
punctieplaats, maar laat deze nog wel in de trachea zitten. Vul de cuff opnieuw zodra de juiste positie van de
endotracheale tube is bereikt.
5. Bevestig een injectiespuit die voor de helft met vloeistof is gevuld, aan de introductienaald en zoek de
luchtkolom in de trachea door de naald, in de midline, posterieur te leiden. Verifieer dat de naald toegang
tot het lumen van de trachea heeft verkregen door luchtbellen in de injectiespuit aan te zuigen. (Afb. 7)
U kunt ook, bij een bronchoscopie, de naald die de trachea binnendringt visualiseren.
NB: Het is belangrijk dat de naald de endotracheale tube niet doorboort. Beweeg de naald voorzichtig
1 cm in en uit om doorboring van de endotracheale tube te voorkomen. Als de tube wordt doorboord, is
de beweging van de naald zichtbaar en voelbaar. Trek in dat geval de naald terug, trek de endotracheale
tube terug en breng de naald opnieuw in. NB: Juiste positionering en uitlijning kan helpen bij het
minimaliseren van complicaties (bijv. stenose).
6. Terwijl de punt van de naald zich in de trachea bevindt, kan een plaatselijk verdovingsmiddel worden
geïnjecteerd (indien nodig).
7. Verwijder de binnenste naald uit de introductienaald nadat, zonder doorboring van de endotracheale tube,
vrije luchtdoorgang is verkregen, en voer de buitenste FEP-sheath enkele millimeters op. NB: Ga naar stap 9 bij
gebruik van een introductienaald zonder een sheath.
8. Bevestig een injectiespuit aan de FEP-sheath en verifieer opnieuw dat de sheath zich in het lumen van de trachea
bevindt door visualisatie van aspiratie van luchtbellen. (Afb. 8) U kunt de positie ook opnieuw bevestigen door
de FEP-sheath in de trachea met een bronchoscoop te visualiseren. Verwijder de spuit.
53