9. Breng de voerdraad met J-tip enkele centimeters in de trachea in. (Afb. 9) NB: De voerdraad moet vrij kunnen
worden opgevoerd zonder weerstand. Indien weerstand wordt gevoeld, de voerdraad niet forceren. Verifieer
door middel van bronchoscopie dat de FEP-sheath of introductienaald juist is geplaatst. Voer vervolgens de
voerdraad in de trachea op totdat de distale markering op de voerdraad zich ter hoogte van de huid bevindt.
10. Verwijder de FEP-sheath of de introductienaald en zorg daarbij dat de voerdraad in het lumen van de trachea op
zijn plaats blijft zitten. (Afb. 9)
11. Zorg dat de voerdraad ter hoogte van de huidniveaumarkering blijft zitten, dilateer de initiële introductieplaats
in de trachea door de korte introductiedilatator van 14 Fr licht draaiend over de voerdraad op te voeren. (Afb. 10)
12. Houd de voerdraad in positie terwijl u de dilatator verwijdert.
13. Activeer de hydrofiele coating door het distale uiteinde van de Blue Rhino G2-Multi dilatator in steriel water of
fysiologische zout te dompelen.
14. Voer de Blue Rhino G2-Multi dilatator en de geleidekatheter als één geheel over de voerdraad op, en zorg daarbij
dat de voerdraad op zijn plaats blijft. (Afb. 11) NB: Lijn het proximale uiteinde van de geleidekatheter uit op de
markering op het proximale gedeelte van de voerdraad. (Afb. 1) Dit zorgt ervoor dat het distale uiteinde van de
geleidekatheter op een afstand van de voerdraadtip is geplaatst, waardoor mogelijk trauma van de achterste
tracheawand tijdens verdere manipulatie wordt vermeden. NB: Bronchoscopische geleiding kan ook mogelijk
trauma aan de posterieure tracheawand voorkomen.
15. Begin met de dilatatie van de introductieplaats in de trachea door de geleidekatheter en Blue Rhino G2-Multi
dilatator in de trachea op te voeren. De juiste plaatsing van de dilatator op de voerdraad/geleidekatheter
wordt verkregen door het proximale uiteinde van de dilatator ter hoogte van de enkele markering op
de geleidekatheter te brengen. Dit zorgt ervoor dat de distale tip van de dilatator zich ter hoogte van
de veiligheidsrand op de geleidekatheter bevindt om trauma van de achterste wand van de trachea te
voorkomen. Voer de voerdraad, de geleidekatheter en de dilatator als één geheel tot de huidniveaumarkering
op de Blue Rhino G2-Multi dilatator op, terwijl hun visuele referentiepunten en relatieve positie onveranderd
blijven. (Afb. 11) NB: Juiste positionering en uitlijning kan helpen bij het minimaliseren van complicaties
(bijv. stenose).
16. Zorg voor effectieve dilatatie van de introductieplaats in de trachea door het dilatatorsysteem verscheidene
keren afwisselend op te voeren en terug te trekken.
NB: De tip van de voerdraad moet zich altijd vóór de dilatator/geleidekatheter bevinden om mogelijk trauma
van de achterste wand van de trachea te voorkomen. Let er op dat het geleidekathetersysteem goed op de
markering op het proximale gedeelte van de voerdraad blijft uitgelijnd. Dit zorgt ervoor dat de tip van het
geleidekathetersysteem niet voorbij de distale tip van de voerdraad in de trachea wordt opgevoerd.
17. Verwijder de Blue Rhino G2-Multi dilatator terwijl u het voerdraad/geleidekathetersysteem in positie houdt.
Er moet sprake zijn van luchtlekkage via de tracheostomiestoma om de intratracheal plaats van de
voerdraad en geleidekatheter te bevestigen.
18. Voer de (op de dilatator geladen) tracheostomietube over de voerdraad/geleidekatheter op tot aan de
veiligheidsrand op de geleidekatheter. Voer vervolgens de voerdraad, de geleidekatheter, de laaddilatator en de
tracheostomietube als één geheel in de trachea op. (Afb. 12)
NB: Het gehele systeem moet tijdens het inbrengen loodrecht op de as van de trachea staan om gelijkmatige
dilatatie tussen de kraakbeenringen van de trachea te verzekeren. Wanneer de tracheostomietube zich in het
lumen van de trachea bevindt, kan het gehele systeem caudaal worden gericht. NB: Juiste positionering en
uitlijning kan helpen bij het minimaliseren van complicaties (bijv. stenose).
19. Voer de tracheostomietube tot zijn flens op. Verwijder de dilatator, de geleidekatheter en de voerdraad, en laat
de tracheostomietube op zijn plaats. (Afb. 13) NB: De bronchoscoop kan nu in de tracheostomietube worden
ingebracht om te verifiëren dat de tube juist is geplaatst. NB: Als een tracheostomietube met twee canules wordt
gebruikt, brengt u de binnenste canule nu in.
20. Vul de ballonmanchet van de tracheostomietube. Sluit de tracheostomietube aan op de beademingsapparatuur.
Controleer de positie van de tracheostomietube op de gebruikelijke wijze (bijv. capnografie, ademgeluiden etc.).
21. Laat de cuff van de endotracheale tube leeglopen en verwijder deze.
22. Verricht suctie om te controleren of er significante bloeding of mogelijke obstructie aanwezig is die niet eerder
is opgemerkt.
23. Er kan indien nodig één hechting onder aan de initiële incisie worden aangebracht.
54