Wees altijd voorzichtig bij het inbrengen en verwijderen van
hulpmiddelen via een canule. Laterale druk op het hulpmiddel
tijdens het verwijderen kan de werktip, schacht van het
hulpmiddel en/of isolatie beschadigen. Zorg ervoor dat de
tippen gesloten zijn en het instrument recht naar buiten wordt
getrokken totdat dit helemaal bij de canule vandaan is om te
vermijden dat de klepconstructie in de canule wordt gevangen
of dat de canule wordt losgemaakt.
Gebruik uitsluitend detergensoplossingen met een neutrale pH (6-8).
Voorverwerkingsaanwijzingen
Begin reiniging van het hulpmiddel binnen 2 uur na gebruik.
Vervoer hulpmiddelen volgens de door de instelling
vastgestelde transportprocedure.
Verwijder overmatig grof vuil zo spoedig mogelijk na gebruik
door het hulpmiddel te spoelen of af te vegen.
Alle hulpmiddelen moeten worden verwerkt in de volledig open
configuratie.
Alle spoelpoorten dienen in de volledig open stand te blijven.
Handmatig reinigen
(stap 5, 6, 7, 9 en 11 zijn alleen vereist voor instrumenten
met een lumen)
1. Zorg ervoor dat voorafgaand aan reiniging alle
voorverwerkingsinstructies worden uitgevoerd.
2. Prepareer de enzymatische/pH-neutrale reinigingsoplossing
met behulp van leidingwater met een temperatuur tussen
27°C en 44°C volgens de instructies van de fabrikant.
3. Zet het instrument in de geopende/niet-geactiveerd stand,
met de spoelmond geopend. Dompel het instrument
volledig onder in de reinigingsoplossing en laat dit minimaal
5 minuten inweken. Activeer alle beweegbare onderdelen
aan het begin van het weken.
4. Verwijder al het zichtbare vuil van het instrument met
behulp van een borstel met zachte haren. Activeer het
instrument terwijl u dit afborstelt. Let hierbij met name op
scharnierpunten, openingen en andere plekken die moeilijk
te reinigen zijn. Opmerking: het wordt aanbevolen de
reinigingsoplossing te vernieuwen wanneer deze erg
vervuild (bloederig en/of troebel) is geworden.
5. Bij instrumenten met een lumen dient u gebruik te maken
van een borstel met zachte haren met een diameter en
lengte die overeenkomen met de diameter en lengte van het
lumen. Borstel het lumen (in geactiveerde/niet-geactiveerde
stand) tot er in de volgende stap geen vuil meer zichtbaar is
bij het spoelen van het lumen.
6. Zet instrumenten met een lumen in de geopende/niet-
geactiveerde stand met het distale uiteinde naar beneden
gericht. Spoel het instrument met minimaal 50 ml
reinigingsoplossing met een temperatuur tussen 27°C en 44°C
via de spoelmond op de handgreep/schacht. Herhaal het
spoelen minimaal twee keer (dus spoel in totaal drie keer) totdat
de vloeistof die uit het lumen komt, geen vuil meer bevat.
7. Als er vuil zichtbaar is bij de laatste spoeling van het lumen,
moet het lumen opnieuw worden geborsteld en gespoeld.
Opmerking: de laatste spoelstappen (8 en 9) moeten
worden uitgevoerd met behandeld water: gedeïoniseerd
water, gedestilleerd water of water dat is gezuiverd via
omgekeerde osmose.
8. Spoel het instrument door dit minimaal 30 seconden lang
volledig onder te dompelen in behandeld water met een
temperatuur tussen 27°C en 44°C om eventueel
achtergebleven reinigingsoplossing of vuil te verwijderen.
9. Zet instrumenten met een lumen na het spoelen in de
geopende/niet-geactiveerde stand met het distale uiteinde
naar beneden gericht. Spoel het instrument met minimaal
50 ml behandeld water met een temperatuur tussen 27°C en
44°C via de spoelmond op de handgreep/schacht. Herhaal het
spoelen minimaal twee keer (dus spoel in totaal drie keer).
32