6
Werking
GEVAAR
Verbrandingsgevaar, knelgevaar!
Gebruik het voertuig enkel wanneer alle bekledingen
aangebracht zijn.
GEVAAR
Langere gebruiksduur van het apparaat kan door de trillin-
gen leiden tot doorbloedingsstoornissen in de handen.
Een algemeen geldende duur voor het gebruik kan niet
vastgelegd worden aangezien die afhangt van verschillen-
de factoren:
persoonlijke neiging tot slechte doorbloeding (vaak
–
koude vingers, kriebelen van de vingers).
6.1
Rijfunctie
6.1.1
Rijpedaal
Het gaspedaal regelt de snelheid van het voertuig.
6.1.2
Parkeerrem
De parkeerrem stopt de achterwielen en werkt via een
bowdenkabel. Als de remwerking slechter wordt, kan ze op
de hendel met een instelschroef worden afgesteld. De
remschoenen mogen alleen door de klantenservice van
Kärcher worden vervangen.
6.1.3
Rempedaal
Het rempedaal activeert het remsysteem van de achter-
wielen. De remmen worden automatisch correct ingesteld.
Hiervoor zijn geen instelwerkzaamheden vereist.
6.1.4
Rijden
Instructie
Voordat u het apparaat inschakelt, moet u de rijrich-
tingshendel in de stand "N" (neutraal) zetten, anders
wordt de rijfunctie geblokkeerd.
Wanneer het apparaat wordt ingeschakeld, wordt het
zwaailicht automatisch geactiveerd.
Neem voor het inschakelen plaats op de bestuurders-
stoel om de stoelcontactschakelaar te activeren.
168
Lage omgevingstemperatuur. Warme handschoenen
–
dragen ter bescherming van de handen.
Stevig vasthouden hindert de doorbloeding.
–
Ononderbroken werking is slechter dan een werking
–
met pauzen.
Bij een regelmatig, langdurig gebruik van het apparaat en
bij herhaaldelijk optreden van die symptomen (bijvoor-
beeld kriebelen van de vingers, koude vingers) bevelen wij
een medisch onderzoek aan.
De rijrichting wordt ingesteld met de rijrichtingshen-
del op het stuurwiel!
Wanneer het gaspedaal wordt losgelaten, brengt de mag-
netische rem het voertuig tot stilstand.
LET OP
Van tijd tot tijd moet de remwerking van de parkeerrem
worden gecontroleerd. De remwerking is in orde als het
voertuig op een helling van 12% tot stilstand wordt ge-
bracht.
De bediening verloopt hydraulisch, daarom moet er steeds
worden voor gezorgd dat er genoeg remvloeistof in het
oliereservoir is.
Schakel het apparaat in met de sleutelschakelaar.
Parkeerrem losmaken.
Rijrichtingshendel bedienen
Langzaam op het gaspedaal drukken.
Rijrichting met het stuurwiel regelen.
Bij het achteruitrijden mag geen gevaar voor derden
bestaan, eventueel laten inwerken.
6.1.4.1
Rijgedrag
De rijsnelheid wordt met het gaspedaal traploos gere-
–
geld.
6.1.4.2
Remmen / stoppen
Laat het gaspedaal los, het apparaat remt zelfstandig
en blijft staan.
Bedien het rempedaal voor een sterkere remwerking of
in geval van nood.
6.1.4.3
Over hindernissen heen rijden
LET OP
Er mag niet over voorwerpen of vrijstaande hindernissen
gereden worden; deze mogen ook niet verschoven wor-
den.
Vaste hindernissen mogen alleen met een geschikt
platform bereden worden.
16
-
NL