7.2
Voertuig wegslepen
8
Opslag/stillegging
176
Apparaat aan de wielen met spieën vastzetten.
Apparaat met spankabels of koorden vastzetten.
Instructie: Markeringen voor bevestigingsplaatsen op
het basisframe in acht nemen (kettingsymbolen). Los-
sen van het apparaat enkel op een effen vlak.
Bij het transport in voertuigen moet het apparaat con-
form de geldige richtlijnen beveiligd worden tegen ver-
schuiven en kantelen.
VOORZICHTIG
Beschadigingsgevaar!
Het voertuig mag niet weggesleept worden met een
snelheid die de stapsnelheid overschrijdt.
Duw of trek het voertuig langzaam.
1 Sleepoog
Om het voertuig weg te slepen moet de vrijloop van de
hydraulische aandrijving worden geopend (zie hoofd-
stuk "Inbedrijfstelling | Apparaat zonder zelfaandrijving
bewegen".
Het slepen van het voertuig gebeurt vooraan aan het
sleepoog. Het sleepoog is geen vast onderdeel van het
onderstel maar moet voor het gebruik worden aange-
bracht.
Waarschuwing
Beschadigingsgevaar! Het voorste sleepoog mag niet wor-
den gebruikt voor het slepen van aanhangwagens of voor-
werpen.
GEVAAR
Verwondings- en beschadigingsgevaar!
Neem bij de opslag het gewicht van het apparaat in
acht.
Apparaat wegzetten op een effen oppervlak in een dro-
ge, vorstvrije omgeving. Bescherm tegen stof met af-
dekmateriaal.
De borstels optillen zodat deze niet beschadigd raken.
Verswaterreservoir, vuilwaterreservoir en vuilreservoir
leegmaken en reinigen.
Draai de sleutel op "0" en verwijder de sleutel.
Parkeerrem bedienen.
Apparaat tegen het wegrollen beveiligen.
Batterijstekker uittrekken.
Als het voertuig lange tijd niet worden gebruikt, neem
dan volgende punten in acht:
Reinig het voertuig aan de binnen- en buitenkant.
Accu elke 2 maanden opladen.
Controleer regelmatig het zuurniveau van de batterij.
Vul zo nodig bij met gedestilleerd water.
Dek de batterij af en bescherm ze tegen kortsluiting.
24
-
NL