Er kan geen verbinding worden gemaakt met het
apparaat (apparaat wordt niet gedetecteerd)
Probleem
Het apparaat wordt niet gedetecteerd.
Nadat u de netwerkinstellingen in
Windows hebt gewijzigd, wordt geen
printer gedetecteerd
66
Problemen oplossen
Mogelijke oorzaak en oplossingen
Controleer of het apparaat is ingeschakeld.
Plaats het apparaat dichter in de buurt van het toegangspunt of verwijder
eventuele obstakels.
De configuratie of communicatie via een netwerk kan worden gehinderd door
de firewallfunctie van beveiligingssoftware. Wanneer u het apparaat instelt
voor gebruik in een netwerk, moet u de firewallfunctie van de
beveiligingssoftware tijdens de configuratie uitschakelen. Zie
"Firewallfunctie" op pagina 21 voor meer informatie over de firewallfunctie.
Als u Windows XP Service Pack 1 of een eerdere versie gebruikt en Firewall
voor Internet-verbindingen is ingeschakeld, wordt u tijdens de configuratie
gevraagd of de firewall mag worden uitgeschakeld. Klik op [Yes/Ja] om de
firewallfunctie uit te schakelen. Wanneer de installatie is voltooid, wordt de
firewallfunctie automatisch weer ingeschakeld.
Raadpleeg "Versie van Windows XP opvragen" op pagina 74 om na te gaan
welke versie van Windows XP u hebt.
Als het toegangspunt is geconfigureerd voor gebruik van toegangsbeheer,
registreert u het IP-adres of het MAC-adres van het apparaat of schakelt u
toegangsbeheer uit.
Controleer de netwerknaam/SSID van het gewenste toegangspunt en stel
het apparaat zodanig in dat dezelfde netwerknaam/SSID wordt gebruikt. Als
de netwerknaam/SSID op het apparaat niet overeenkomt met die op het
toegangspunt, kan het apparaat geen verbinding maken met het
toegangspunt. Raadpleeg "Het dialoogvenster [Access Points/
Toegangspunten] wordt weergegeven tijdens de configuratie" op pagina 67
voor meer informatie.
Zorg ervoor dat het apparaat is geconfigureerd voor gebruik in een draadloos
LAN. Wanneer voor het toegangspunt codering is ingesteld, geeft u voor het
apparaat dezelfde coderingsinstellingen op als op het toegangspunt. Als de
WEP/WPA/WPA2 (coderingssleutel) op het apparaat niet overeenkomt met
die op het toegangspunt, kan het apparaat niet communiceren met het
toegangspunt. Raadpleeg "WEP-/WPA-/WPA2-sleutel instellen" op
pagina 65 voor meer informatie.
Voor het draadloze kanaal dat moet worden gebruikt, kunnen beperkingen
zijn ingesteld, afhankelijk van de netwerkapparatuur die op de computer is
geïnstalleerd. Controleer de draadloze kanalen die beschikbaar zijn voor het
netwerkapparaat. Raadpleeg de handleiding bij de computer of het
draadloos-netwerkapparaat voor meer informatie.
Controleer of het kanaal dat op het toegangspunt is ingesteld, geldig is voor
de communicatie met de computer, zoals u hierboven hebt gecontroleerd.
Als dit niet het geval is, wijzigt u het kanaal dat op het toegangspunt is
ingesteld.
Sommige toegangspunten kunnen automatisch schakelen tussen draadloze
kanalen. Het is mogelijk dat dit apparaat geen verbinding met een
toegangspunt kan maken als het kanaal is ingesteld op Automatisch (of een
vergelijkbare optie) of op een kanaal buiten het bereik 1 tot en met 13.
Configureer het toegangspunt voor gebruik van een kanaal tussen 1 en 13.
Wacht totdat het IP-adres aan de computer is toegewezen. Mogelijk moet u de
computer opnieuw opstarten. Als u Windows Me of Windows 98 gebruikt, moet
u de computer opnieuw opstarten. Zoek nogmaals naar het apparaat nadat u
hebt gecontroleerd dat er een geldig IP-adres aan de computer is toegewezen.