7. Ontluchtings-/vacuümconnector:
Verwijder de doppen van de ontluchtings-/vacuümconnector. Als er vacuüm
moet worden gebruikt, is aansluiting op een vacuümbron nodig.
De volgende handelingen moeten aseptisch en met steriele slangen worden
uitgevoerd. Verbind de slangen met de desbetreffende connectors door hen
stevig vast te maken. Het wordt geadviseerd een veiligheidsbandje te
gebruiken op alle slangaansluitingen.
8.
Retour cardiotomiereservoir
Verwijder de beschermdoppen van de connectors met filters voor het
cardiotomiereservoir, en verbind een afzuigleiding met binnendiameter 1/4" (6,4
mm) met de connectors. De ongebruikte cardiotomieconnectors worden
afgedicht door de desbetreffende beschermdoppen aan te drukken zodat een
vloeistafdichting gevormd wordt Als ze niet verwijderd worden, zijn de
beschermdoppen van de verticale cardiotomieconnectors met filter al afgedicht
vanaf het begin.
Voor de drukcontrole, sluit de bewakingslijn aan op één van de luer-connectors
met filter.
9.
Veneuze bloedinlaat
Richt de veneuze ingangsconnector in de optimale positie en verwijder de
beschermdop ervan. Bevestig de veneuze lijn met ID 1/2" (12,7 mm) aan de
veneuze ingangsconnector.
10. Uitgang veneus reservoir
Verwijder de beschermdop van de uitgangsconnector van het veneuze
reservoir en bevestig de leiding met binnendiameter 3/8" (9,5 mm) aan de kop
van de pomp.
11. Ingang oxygenator
Haal de dop van de ingangsconnector van de oxygenator en bevestig de slang
van 3/8" (9,5 mm) afkomstig van de kop van de pomp. De richting van de
bloedflow is als volgt: van het veneuze reservoir naar de oxygenator.
12. Uitgang oxygenator
Haal de beschermdop van de uitgang van de oxygenator. Bevestig arteriële
slang met ID 3/8" (9,5 mm) aan de uitgangsconnector.
13. Arteriële bloedtoegang
Als toegang is gewenst, verwijder dan de rode pos-lock dop en sluit een lijn van
1/4" (6,4 mm) aan op het bijgeleverde aanpasstuk voor bloedtoegang, en
verbind vervolgens met de bloedtoegangsconnector.
De toegangsconnector tot het arteriële bloed is voorzien van een
zelfafdichtende klep waardoor lekkages kunnen worden vermeden wanneer hij
niet in gebruik is. Wanneer het aanpasstuk voor toegang tot het bloed in de
desbetreffende connector gestoken wordt, zal de klep open gaan zodat het
aanpasstuk zelf gevuld kan worden of de bloedflow naar de oxygenator
mogelijk is.
14. Filter-bypassconnector
De bypass-connector van het filter kan worden gebruikt als inbrengpunt van het
cardiotomiebloed, als het geïntegreerde cardiotomiefilter verstopt is. Voor
cardiotomiebloed dient deze connector samen met een cardiotomiereservoir
met filter te worden gebruikt, of met een cardiotomiereservoir zonder filter en
een apart cardiotomiefilter.
15. Connector voor snel vullen
De connector voor snel vullen kan worden gebruikt om een snelle vulling te
bewerkstelligen wanneer filtratie niet nodig is. Hij kan ook worden gebruikt als
retourpunt voor het intracardiale drainagebloed van de patiënt.
16. Aftappen van het arteriële filter
Als er een aftaplijn van het arteriële filter wordt gebruikt, moet deze worden
aangesloten op een luer lock-connector zonder filter op het deksel van het
reservoir.
17. Toediening van vloeistoffen
De continue infusie of toediening van grote vloeistof- of geneesmiddelbolussen
kan plaats vinden via de luer lock-connectors zonder filter.
18. Monsternamesysteem
Een steriel verloopstuk met 3 kranen is verbonden met de veneuze en arteriële
bloedafnamelijnen, die op hun beurt weer voorverbonden zijn met de
monsternemingsconnectors, via een luer lock-verbinding. Ga na of de twee
luer lock-verbindingen stevig vast zitten.
De arteriële afnamelijn is voorzien van een eenrichtingsklep die belet dat de
bloedflow vanuit het verloopstuk naar de arteriële lijn stoomt. Het verloopstuk
kan in de actuele positie op het deksel van het veneuze reservoir worden
gebruikt, of kan worden verwijderd en in de desbetreffende houder worden
gemonteerd. Om hem te verwijderen moet hij van het verloopstuk worden
opgetild.
VULLEN VAN HET CIRCUIT
1.
Hoewel het niet noodzakelijk is, is het mogelijk kooldioxide te laten circuleren in
de oxygenator en in het circuit vóór het vullen.
2.
Houd de gasflow gesloten.
3.
Draai de aftap-/recirculatieklep van de oxygenator in open stand.
4.
Laat water in de warmtewisselaar circuleren alvorens de oxygenator te vullen.
Controleer of het watercircuit dicht is, de juiste thermische uitslag van het water
is ingesteld en de waterflow correct is. Als er water in het bloed komt, zal er
water te zien zijn in de slang aan de bloedingang van de oxygenator, of zal het
uit de veiligheidsopening van de warmtewisselaar druppelen. In dat geval mag
de oxygenator niet worden gebruikt.
warmtewisselaar is 44 psi (300 kPa).
5.
Controleer de afdichting van de aansluitingen. Breng alle vulvloeistof die u
nodig acht voor het vullen van het hele perfusiecircuit in. Creëer geen
gepulseerde flow en veroorzaak geen plotselinge variaties of verminderingen
van de flow tijdens het vullen en de recirculatie.
6.
Om de eliminatie van luchtbellen uit het circuit te vergemakkelijken wordt
geadviseerd geen kristalloïde oplossingen of bloedproducten toe te voegen
totdat de vul- en ontluchtingsfasen zijn voltooid.
7.
Sluit de arteriële lijn af in de buurt van de uitgangsconnector.
8.
Start de arteriële pomp langzaam, zodat u kunt nagaan of alle aansluitingen
goed dicht zitten.
9.
Vul de oxygenator met een flow van 0,3 l/min. totdat de arteriële lijn vol is.
10. Verwijder de klem van de arteriële lijn. Laat de vulvloeistof via het
arterioveneuze circuit op de maximale flow of op 6 l/min recirculeren.
11. Laat de hercirculatie 3-5 minuten duren. Controleer tijdens de hercirculatie of er
lucht aanwezig is en klop tegen het hele systeem om de lucht gemakkelijker te
verwijderen. Sluit de aftap-/recirculatieklep.
12. Verzeker u ervan dat het monsternemingssysteem gevuld is. Het
afnamesysteem zal worden gevuld tijdens de hercirculatie, wanneer de kranen
zo geplaatst zijn dat er een flow mogelijk is door de afnamelijnen en het
verloopstuk. Zet de kranen in de OFF-stand. Wanneer er geen flow aanwezig is
in het bypass-circuit, moet ook de flow in het monsternamesysteem worden
gestopt.
13. Op dit punt is het desgewenst mogelijk bloedproducten toe te voegen via een
connector met filter. Als voor de vultechniek bloedproducten nodig zijn, zet dan
de recirculatie via de oxygenator voort op een minimum flow van 500 ml/min,
om de mogelijkheid dat er zich tromboses vormen, te beperken.
BEGIN BYPASS
1.
Controleer of het ventilatiegas in de oxygenator arriveert.
2.
Controleer of het afnamesysteem buiten werking is, als dat wordt gebruikt.
3.
Controleer of de aftap-/recirculatieklep gesloten is.
4.
Controleer of de lijn die verbonden is met de arteriële toegangslijn goed is
afgesloten met een klem.
5.
Start de bypass volgens de normale procedure.
UITVOERING VAN DE BYPASS
1.
Open het afnamesysteem om een continue arteriële bloedflow mogelijk te
maken. Op deze manier is het niet meer nodig een injectiespuit te gebruiken
voor het spoelen, wanneer er arterieel bloed wordt afgenomen. Alvorens een
veneus bloedmonster af te nemen, moet de arteriële zijde van het
monsternamesysteem worden gesloten en moet minstens 10 ml bloed worden
afgenomen uit de middelste kraan.
2.
Tijdens de bypass dient voor het invoeren van kleine hoeveelheden
geneesmiddelen in het veneuze bloed het afnamesysteem te worden gebruikt,
om een accurate menging te krijgen. Grote hoeveelheden geneesmiddelen
kunnen worden ingevoerd via een luer-connector zonder filter.
3.
Er kan als volgt worden gecontroleerd op bloedgassen:
de overdracht van zuurstof wordt gecontroleerd door de zuurstofconcentratie
in het ventilatiegas te variëren.
Een zuurstof-/luchtmenger zal zorgen voor een gecontroleerde zuurstofconcentratie.
Om het arteriële pO2 te verlagen, moet de zuurstofconcentratie worden verlaagd.
Om het arteriële pO2 te verhogen, moet de zuurstofconcentratie worden verhoogd.
De overdracht van kooldioxide kan worden gecontroleerd door de totale
ventilatiegasflow te variëren.
Om het arteriële pCO2 te verlagen, moet de gasflow worden verhoogd. Om het
arteriële pCO2 te verhogen, moet de gasflow worden verlaagd.
4.
Met de aftap-/recirculatieklep in de stand "PURGE" is het mogelijk de lucht
continu af te voeren uit de oxygenatiemodule tijdens de bypass.
5.
Als de ingangsdruk naar het cardiotomiefilter hoger wordt dan 50 mmHg moet
de zuigflow worden onderbroken. Verwijder de beschermdop van de
bypassconnector van het filter en verbind hiermee een lijn van 3/8" (9,5 mm).
Sluit het andere uiteinde van de lijn aan op een cardiotomiereservoir met filter,
of op een apart cardiotomiefilter. Als er een apart cardiotomiefilter wordt
gebruikt, moet het filter worden verbonden met een cardiotomiereservoir door
middel van een lijn van 3/8" (9,5 mm). Koppel de zuiglijnen voor cardiotomie af
van de desbetreffende connectors van het veneuze reservoir, en verbind hen
met het cardiotomiereservoir. Hervat vervolgens de zuigflow weer.
NL – NEDERLANDS
Het maximum drukniveau van de
45