4. Aanpassing riemspanning:
• Als de riemspanning buiten de normale spanningslimieten ligt, moet deze worden afgesteld. Draai
de 4 moeren van de motor los (Zie Afb. 10 en 11).
• Na het losdraaien van de vier motormoeren, als de riem te los zit, duwt u de motor naar voren; als de
riem te strak is, duwt u de motor terug totdat de riemspanning binnen de normale limieten is. Draai
tenslotte de moeren van de motor en de verbindingsplaat vast (Zie Afb. 12).
Afbeelding 10
Moeren motor
5. Afstelling van de versnellingskabel:
• Normale snelheid: 1800±100 rpm; hoge snelheid: 3000±50 rpm. De snelheid kan worden
aangepast met behulp van een toerenteller.
• Regelmodus en snelheidsregeling. Afstelling van de versnellingskabel
Afbeelding 12
• Draai de gashendel op de hendel onbelast naar maximaal en controleer of de toerenteller een
snelheid aangeeft tussen 3600 ± 50 rpm. Draai vervolgens de hendel naar stationair en controleer of
de toerenteller een snelheid van 1800±100 rpm aangeeft.
• Als het door de toerenteller aangegeven toerental niet binnen de aangegeven limieten ligt, moet de
motor worden afgesteld.
8
Afbeelding 11
Moeren motor
Maximum
Minimum
Afbeelding 13
Versnellingshendel
NL