4. De brandstofaftapplug losdraaien.
5. De tank leegmaken tot er zuivere diesel uit stroomt.
6. De aftapplug er weer inschroeven en hem aantrek-
ken.
7. De dop van de vulopening terugplaatsen en hem
vastdraaien.
8. De brandstoftank op lekken controleren.
Oliepeil van de motor controleren
1. De motor stoppen.
2. Het apparaat op een vlakke ondergrond neerzetten.
3. De oliepeilstok eruit trekken en hem schoon vegen.
Afbeelding K
minimaal oliepeil
1
maximaal oliepeil
2
Oliepeilstok motor
3
Oliedeksel motor
4
4. De peilstok tot aan de aanslag in de motor steken en
vervolgens het oliepeil controleren door de oliepeil-
stok te verwijderen.
LET OP
Beschadigingsgevaar
Vuile of verkeerde olie kan schade aan de motor en de
levensduur van de motor veroorzaken.
Gebruik alleen de voorgeschreven oliesoort (zie "Tech-
nische gegevens"). Zorg ervoor dat er geen partikels in
de motorolie terechtkomen. Reinig het oliedeksel, de
oliepeilstok en de omliggende gebieden zorgvuldig.
Meng geen verschillende soorten olie. Overschrijd het
maximale oliepeil niet.
5. Als het oliepeil in de buurt van of onder de onderste
grensmarkering op de oliepeilstok ligt:
a Schroeft u het oliedeksel op de motor los.
b Vult u de aanbevolen olie bij tot aan de bovenste
grensmarkering. Vul niet te veel bij.
6. Steekt u de oliepeilstok weer tot aan de aanslag in
de motor.
7. Plaatst u het oliedeksel terug en draait u het vast.
Koelvloeistofpeil controleren
1. Het koelvloeistofpeil in het koelvloeistofexpansievat
controleren.
Wanneer de motor koud is, moet het koelvloeistof-
peil op of iets boven de onderste markering staan.
Instructie
Als de koelvloeistof boven de bovenste markering staat,
kan deze uit het expansievat lekken als gevolg van ther-
mische expansie wanneer de motor heet is.
WAARSCHUWING
Verbrandingsgevaar
De motorkoelvloeistof kan wegspatten en ernstige
brandwonden veroorzaken.
Open de radiatordop niet. Vul altijd koelvloeistof bij in
het expansievat.
LET OP
Beschadigingsgevaar
Verkeerde koelvloeistof kan leiden tot roestvorming en
kalkaanslag
Gebruik alleen goedgekeurde koelvloeistof. Gebruik al-
leen zuivere koelvloeistof. Reinig de radiatordop en de
aangrenzende oppervlakken voordat u de radiatordop
verwijdert. Meng geen verschillende soorten koelvloei-
stof.
2. Als het koelvloeistofpeil laag is, koelvloeistof bijvul-
len in het expansievat.
V-snaarspanning controleren
1. De sleutelschakelaar op "0" draaien.
2. De V-snaar van de motor met uw duim naar bene-
den drukken. Bij een kracht van 100 N kan de V-
snaar 7...10 mm doorbuigen.
Afbeelding Q
V-snaar van de motor
1
3. Als de V-snaar van de motor meer doorbuigt, moet
de spanning van de V-snaar worden verhoogd.
4. De V-snaar op scheuren, oliesporen en slijtage con-
troleren. De V-snaar is versleten wanneer de V-
snaar de onderkant van de riemschijf raakt.
5. Als de V-snaar beschadigd, vettig of versleten is, de
V-snaar vervangen.
V-snaarspanning instellen
1. Draai de klemschroef los.
Afbeelding R
Klemschroef
1
Generator
2
2. De generator met een stang wegduwen van het mo-
torblok en de klemschroef vastdraaien.
3. Dde spanning van de V-snaar van de motor contro-
leren.
4. Indien nodig de procedure herhalen tot de riem-
spanning juist is.
V-snaar vervangen
1. De oude V-snaar van de motor vervangen door een
nieuwe V-snaar.
2. De spanning van de V-snaar van de motor zo instel-
len dat deze 5...8 mm doorbuigt bij een kracht van
100 N.
3. Het apparaat 5 minuten laten werken.
4. De V-snaar van de motor moet 7...10 mm doorbui-
gen bij een kracht van 100 N. Anders moet u de
snaarspanning opnieuw afstellen.
Brandstoffilter vervangen
1. De motor uitschakelen en laat hem laten afkoelen.
2. De brandstofkraan op "OFF" zetten.
3. Het brandstoffilter tegen de wijzers van de klok in
losschroeven met een filtersleutel.
4. De pakking van het nieuwe brandstoffilter in diesel
drenken.
5. Het nieuwe brandstoffilter met de wijzers van de
klok met de hand vastschroeven totdat het contac-
toppervlak contact maakt.
6. Het nieuwe brandstoffilter met een filtersleutel vast-
draaien met 20...23 Nm of het na contact met het
contactoppervlak nog 1 slag verder draaien.
7. De brandstofkraan op "ON" zetten.
8. Om het brandstofsysteem te ontluchten, de motor-
schakelaar in stand "1" zetten.
9. 15 seconden wachten.
10. De brandstoffilter op brandstoflekken controleren.
Motorolie en oliefilter vervangen
1. Het apparaat horizontaal neerzetten.
2. Het apparaat starten en laten draaien tot de motor
op bedrijfstemperatuur is.
3. De motor afzetten.
WAARSCHUWING
Gevaar voor verbranding
Hete motoronderdelen veroorzaken brandwonden bij
aanraking.
Houd handen en andere lichaamsdelen uit de buurt van
hete motoronderdelen wanneer u olie vervangt. Open
de radiatordop in geen enkel geval.
4. Het oliedeksel verwijderen.
Afbeelding S
Oliedeksel, vulopening voor motorolie
1
Oliefilter
2
Olieaftapplug
3
5. Een opvangbak voor de motorolie onder de olieaf-
tapplug plaatsen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor verbranding
Hete motorolie veroorzaakt brandwonden.
Vermijd contact met hete motorolie. Draag geschikte
beschermende kleding en oogbescherming.
6. De olieaftapplug losdraaien en de motorolie laten
weglopen,
7. De olieaftapplug erin schroeven en hem vastdraaien
(54...64 Nm).
8. Het oliefilter tegen de wijzers van de klok in los-
schoeven met een filtersleutel.
9. De verbindingsdelen van het nieuwe oliefilter reini-
gen.
10. De afdichtring van het nieuwe oliefilter lichtjes in-
smeren met motorolie.
11. Het nieuwe oliefilter met de wijzers van de klok met
de hand vast schroeven totdat het contactoppervlak
contact maakt.
12. Het nieuwe oliefilter met een filtersleutel vastdraaien
met 20...23 Nm of draai het nog 1 slag verder na
contact met het contactoppervlak.
LET OP
Beschadigingsgevaar
Vuile of verkeerde olie kan schade aan de motor en de
levensduur van de motor veroorzaken.
Gebruik alleen de voorgeschreven oliesoort (zie "Tech-
nische gegevens"). Zorg ervoor dat er geen partikels in
de motorolie terechtkomen. Reinig het oliedeksel, de
oliepeilstok en de omliggende gebieden zorgvuldig.
Meng geen verschillende soorten olie. Overschrijd het
maximale oliepeil niet.
13. Nieuwe motorolie bij de vulopening voor motorolie
vullen (voor oliesoort en -hoeveelheid, zie "Techni-
sche gegevens").
14. 3 minuten wachten.
15. Het oliepeil controleren.
16. Indien nodig olie bijvullen.
17. Het oliedeksel erop doen en het handvast draaien.
18. Het apparaat starten, de motor 5 minuten laten op-
warmen en controleren op olielekkage.
19. De motor afzetten.
20. 10 minuten wachten.
Nederlands
21. Het oliepeil controleren
22. Indien nodig het oliepeil controleren.
Luchtfilterelement reinigen
1. De sleutelschakelaar op "0" draaien.
2. De vergrendeling losmaken.
Afbeelding T
Filterelement
1
Vergrendeling
2
Deksel luchtfilterhuis
3
3. Het deksel van het luchtfilterhuis eraf trekken.
4. Het filterelement verwijderen.
5. Het filterelement aan de binnenkant met perslucht
(2,9...4,9 bar) uitblazen.
Opmerking: Met de laagste druk beginnen. De druk
alleen verhogen als het reinigingseffect niet vol-
doende is.
6. De binnenkant van het luchtfilterhuis schoonvegen.
7. Het filterelement vervangen als aan een van de vol-
gende voorwaarden is voldaan:
a Het motorvermogen daalt.
b Het filterelement is sterk vervuild.
c Het filterelement is vettig.
8. Het filterelement in het luchtfilterhuis plaatsen.
9. Het deksel op het luchtfilterhuis plaatsen. De pijlen
op het deksel en het filterhuis op één lijn brengen.
10. De vergrendelingen vastzetten.
Luchtfilterinzetstuk vervangen
1. Te werk gaan zoals beschreven bij "Reinigen van
het luchtfilterelement".
2. Het filterelement vervangen door een nieuw in
plaats van het te reinigen.
Hulp bij storingen
Laat alle controles en werkzaamheden aan elektrische
delen door een vakman uitvoeren.
Neem bij storingen die niet in dit hoofdstuk worden ver-
meld contact op met een bevoegde klantenservice.
GEVAAR
Het apparaat kan onverwacht starten.
De hogedrukstraal of bewegende delen kunnen letsels
veroorzaken.
Zet de apparaatschakelaar op 0/OFF en bedien de hen-
del van het hogedrukpistool tot het apparaat drukloos is
vooraleer u met het verhelpen van een storing begint.
Controlelampjes
Het controlelampje voor watertekort gaat branden
1. De watertoevoerdruk en de waterhoeveelheid con-
troleren.
2. Het waterfilter op vervuiling controleren.
3. Bij de versie Advanced, de vlotterkleppen in de vlot-
terbak controleren.
4. Bij de versie Advanced, de V-snaar van de opvoer-
pomp controleren op:
a Toestand
b Snaarspanning
Het controlelampje brandstofniveau laag gaat bran-
den
1. Het peil van de brandstoftank controleren.
Het controlelampje accu laden gaat branden
1. De V-riemen van de motor controleren op:
a Toestand
b Snaarspanning
2. De toestand van de accu controleren.
3. De generator door de Yanmar-service laten nakij-
ken.
Motorstoringen weergegeven op het display
Alleen toestellen van de EU-versie zijn uitgerust met
een display.
Actuele foutmelding
Een actuele foutmelding wordt onmiddellijk op het dis-
play weergegeven.
1. Een meer gedetailleerde foutmelding van de storing
kan worden opgeroepen door op de toets BESTÄTI-
GEN te drukken.
Lijst van foutmeldingen
De foutmeldingen die zijn opgetreden kunnen worden
weergegeven met de functie "Fault Codes".
1. Op de toets HAUPTMENÜ drukken.
2. Het submenu "Fault Codes" met de toets WEITER
selecteren.
De lijst met foutmeldingen wordt weergegeven.
3. Met de toetsen ABWÄRTS en AUFWÄRTS een
foutmelding selecteren.
4. Druk op de "?" toets gedetailleerde informatie over
deze foutmelding opvragen.
45