LIST NO.
453564326571
COMMODITY NO.
DF-4523
DATE PREPARED
1-26-2012
ARTIST
KENT
1.
Draai de stopkraan voor nulreferentie naar de patiënt toe dicht. Verwijder de
witte ventilerende dop van de zijpoort van de stopkraan voor nulreferentie.
OPMERKING: houd het transducersysteem in een zodanige positie dat de
vloeistof naar boven stroomt, loodrecht ten opzichte van de vloer.
2.
Volg de stappen en de voorzorgsmaatregelen uit deel III.A waar van toepassing.
3.
Breng de transducer aan bij de patiënt en zet de band vast.
4.
Zet zo nodig de verschillende onderdelen vast met tape (zie bijlage B voor een
REPRESENTATIEVE CONFIGURATIE).
NL
IV.
Nulpunt instellen, niveau bepalen en kalibreren
A. Nadat het systeem is geprimed en bevestigd, dient het nulpunt van de transducer te
worden ingesteld.
1.
Draai de stopkraan voor nulreferentie naar de patiënt toe dicht en verwijder de
gele, niet-ventilerende dop van de zijpoort. Hierdoor wordt de stopkraan voor
nulreferentie blootgesteld aan lucht.
OPMERKING: het lucht-vloeistofraakvlak van de stopkraan voor
nulreferentie dient zich op of nabij het rechteratriale (mid-axillaire) niveau
te bevinden.
2.
Stel het nulpunt van de transducer in volgens de instructies van de fabrikant
van de monitor.
3.
Draai de stopkraan voor nulreferentie naar de zijpoort toe dicht en plaats de
gele, niet-ventilerende dop terug.
—of—
1.
Bevestig een katheter naar keuze aan het distale uiteinde van de bewakingskit
en prime het systeem, waarbij u alle luchtbellen uit de katheter verwijdert.
2.
Open de stopkraan/stopkranen naar de katheter toe. (De punt van de katheter
vormt nu het lucht-vloeistofraakvlak van het systeem.)
3.
Plaats de transducer in de positie (horizontaal vlak) die tijdens de drukmeting
moet worden aangehouden.
4.
Plaats de punt van de katheter op het rechteratriale (mid-axillaire) niveau.
5.
Stel het nulpunt van de transducer in volgens de instructies van de fabrikant
van de monitor.
OPMERKING: zo lang het relatieve niveau tussen de katheterpunt en de
transducer gelijk blijft, is het ingestelde nulpunt van toepassing. Als er een
significante wijziging in het relatieve niveau optreedt, is het noodzakelijk het
nulpunt opnieuw in te stellen.
B. Herhaal de procedure voor het instellen van het nulpunt voor alle extra
bewakingslijnen, indien van toepassing.
C. Transducers worden vooraf gekalibreerd volgens branchenormen. Volg de
kalibratieprocedures van de fabrikant van de monitor als u de kalibratie van de
monitor wilt verifiëren. Breng het systeem niet op druk wanneer dit is aangesloten
op een patiënt.
V.
Het bewakingssysteem aansluiten op de patiënt
OPMERKING: het wordt niet aangeraden een persspoelapparaat op de patiënt
aan te brengen met de spoelclip bevestigd op het apparaat, omdat door beweging
van de patiënt onbedoeld het snelspoelmechanisme kan worden geactiveerd. Als
het wenselijk is het bewakingssysteem op de patiënt aan te brengen, moet de
spoelclip worden verwijderd.
A. Verwijder de gele, niet-ventilerende dop van de patiëntconnector. In de druppelkamer
kan een continue spoeling van circa 3 ml per uur worden waargenomen. De
druppelsnelheid dient ongeveer 1 druppel per minuut te bedragen. Voor elke extra
bewakingslijn wordt de continue spoeling verhoogd met 3 ml/uur (6 ml/uur voor twee
lijnen, 9 ml/uur voor drie lijnen).
B. Bij een lijn voor de systemische, arteriële bloeddruk activeert u het
snelspoelmechanisme van het apparaat voor continue spoeling, terwijl u een
tegenstroom laat plaatsvinden in de arteriële canule tijdens het bevestigen. Bij
katheters voor longslagaders dient het bewakingssysteem te worden bevestigd aan
de katheter en dient de katheter te worden gevuld met de infuusoplossing voordat
deze wordt ingebracht. Volg de instructies van de fabrikant van de katheter.
LET OP: zorg ervoor dat er geen lucht in het systeem komt tijdens het
aansluiten.
VI.
Voorbereiden voor gebruik – bloedmonsters afnemen
A. Maak het vergrendelingsmechanisme van het in de lijn opgenomen SAFESET™-
reservoir los door het gekartelde deel van de zuigerclip in te drukken. Als de
patiëntkatheter niet is afgesloten, zou het SAFESET-reservoir zonder al te veel hulp
vol moeten lopen. Als het vullen van het systeem moeizaam verloopt, dient u te
controleren of de katheter geblokkeerd of (deels) afgesloten is. Vul het reservoir niet
sneller dan 1 cc per seconde om te voorkomen dat de katheter verstopt raakt.
B. Zodra er een voldoende groot 'verwijderingsvolume' in het SAFESET-reservoir is
verzameld, draait u de eenwegkraan van het reservoir dicht. Dit doet u door de
hendel zo te draaien dat deze loodrecht op de lijn komt te staan.
OPMERKING: voor het afnemen van bloedmonsters moet het beleid van het
ziekenhuis worden gevolgd. Om een onverdund monster te verkrijgen, dient
de gebruiker het juiste 'verwijderingsvolume' voor de specifieke toepassing te
bepalen, zoals wordt beschreven in deel VII.
C. Gebruik een desinfectiemiddel, volgens het beleid van het ziekenhuis, om de
SAFESET-poort waaruit u het monster wilt afnemen, te reinigen.
D. Steek het instrument voor bloedafname, bijvoorbeeld een injectiespuit, in de
Luer-poort en aspireer de benodigde hoeveelheid bloed voor het monster in het
instrument voor bloedafname.
E. Draai de eenwegkraan tussen de poort en de patiënt (indien toegankelijk) dicht en
zorg voor een lichte aanzuiging terwijl u de stompe canule en het bloedafname-
instrument van de monsterpoort verwijdert. Draai de eenwegkraan weer in de
geopende positie.
F. Draai de eenwegkraan van het reservoir open en laat de vloeistof die zich in
het SAFESET™-reservoir bevindt, terug naar de patiënt stromen door de zuiger
langzaam naar beneden te drukken. Laat de inhoud van het reservoir met een
snelheid van 1 cc per seconde terug naar de patiënt stromen totdat de zuigerclip de
vergrendelde positie bereikt.
G. Gebruik een desinfectiemiddel, volgens het beleid van het ziekenhuis, om de
SAFESET-poort te reinigen na het afnemen van een monster.
H. Zodra het SAFESET-reservoir in de vergrendelde positie is, activeert u het
spoelapparaat tot de lijn is doorgespoeld.
PAPER AND INK SPECS: REFER TO SPECIFICATION IS-012
FINISHED TRIM: 8.5" X 11" (± 1/8")
FINISHED FOLD: 4.25" x 11" (± 1/8")
VENDOR TO CERTIFY PAPER STOCK
VENDOR: SEE SPECIFICATION IS-012
14